ECLI:NL:HR:2012:BY0789

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/02630 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam met betrekking tot een gevangenisstraf voor het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren

Op 23 oktober 2012 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam. De aanvrager, geboren in 1972, was op 9 november 2005 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken voor het kopen van goederen met de intentie om zonder volledige betaling de beschikking over die goederen te verzekeren. Na deze veroordeling heeft de aanvrager hoger beroep ingesteld, maar het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft hem op 3 oktober 2006 niet-ontvankelijk verklaard in dat hoger beroep.

De aanvraag tot herziening is ingediend door mr. R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam. In de aanvraag werd aangevoerd dat de aanvrager ten tijde van de terechtzitting niet langer gedetineerd was, terwijl uit de bijgevoegde Registratiekaart bleek dat hij wel degelijk gedetineerd was. Dit zou volgens de aanvrager moeten leiden tot vrijspraak of een andere straf, omdat de Politierechter geen rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Tevens werd betwist dat de dagvaarding in persoon was uitgereikt.

De Hoge Raad heeft de aanvraag tot herziening beoordeeld en vastgesteld dat de gronden voor herziening niet voldeden aan de eisen van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden niet konden worden aangemerkt als een nieuw gegeven dat het ernstige vermoeden wekt dat het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid. De aanvraag werd daarom niet-ontvankelijk verklaard.

Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan een aanvraag tot herziening worden gesteld en de noodzaak voor de aanvrager om overtuigend bewijs te leveren dat de eerdere uitspraak onterecht was.

Uitspraak

23 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 12/02630 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 9 november 2005, nummer 10/022882-98, ingediend door mr. R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "een beroep of een gewoonte maken van het kopen van goederen met het oogmerk om zonder volledige betaling zich of een ander de beschikking over die goederen te verzekeren" veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken.
Tegen deze uitspraak, waarvan herziening is gevraagd, heeft de aanvrager hoger beroep ingesteld. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 3 oktober 2006 de aanvrager in het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat - ware dit gegeven bekend geweest - het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 460, tweede lid, Sv schrijft voor dat de aanvraag tot herziening de gronden vermeldt waarop deze berust, met bijvoeging van de bescheiden waaruit van die gronden kan blijken.
3.3. In de aanvraag wordt aangevoerd dat het vonnis van de Politierechter inhoudt dat de aanvrager ten tijde van de terechtzitting - alwaar hij niet was verschenen - niet langer was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Alphen aan den Rijn" te Alphen aan den Rijn, terwijl uit de bij de aanvraag gevoegde Registratiekaart betreffende de aanvrager blijkt dat hij toen en aldaar wel degelijk was gedetineerd, zodat hij had dienen te worden aangevoerd door de parketpolitie. Tevens wordt in de aanvraag betwist dat de dagvaarding om ter terechtzitting in eerste aanleg te verschijnen aan de aanvrager in persoon is uitgereikt, zoals door het Hof in zijn arrest is overwogen. Volgens de aanvraag hadden deze omstandigheden moeten leiden tot vrijspraak van de aanvrager "bij gebrek aan voldoende bewijs", althans tot een andere straf dan is opgelegd omdat de Politierechter "geen rekening heeft kunnen houden met de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde". In ieder geval staat volgens de aanvraag vast dat de aanvrager niet bewust afstand heeft gedaan van zijn recht zich (in zijn aanwezigheid) te verdedigen waardoor hij in strijd met het EVRM is veroordeeld.
3.4. Het in de aanvraag gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op een gegeven als hiervoor onder 3.1 vermeld. Daarbij verdient opmerking dat onder "een minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv moet worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder valt niet de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie. De aanvraag kan daarom - gelet op de art. 460, tweede lid, en 465, eerste lid, Sv - niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvraag niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 23 oktober 2012.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.