ECLI:NL:HR:2012:BY1230

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/03311 J
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in hoger beroep en eisen aan schriftelijke volmacht van advocaat

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkverklaring van een verdachte in haar hoger beroep. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten met betrekking tot de eisen waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker moet voldoen om hoger beroep in te stellen. De verdachte was aanwezig tijdens de zitting in hoger beroep, en haar raadsman voerde aan dat hij op korte termijn appel moest instellen, maar geen collega's kon vinden om dit voor hem te doen. Hij stelde dat de machtiging die hij aan de griffier had gegeven voldoende was om het appel in te stellen.

Het Hof had de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep, omdat de volmacht niet voldeed aan de eisen die in de jurisprudentie zijn geformuleerd. De Hoge Raad oordeelt echter dat, gezien de aanwezigheid van de verdachte en de verklaringen van de raadsman, de gronden voor de niet-ontvankelijkverklaring niet houdbaar zijn. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de eisen voor volmachten in het strafrecht, vooral in gevallen waarin de verdachte zelf aanwezig is en de raadsman de intentie van de verdachte kan bevestigen. Dit arrest heeft implicaties voor de manier waarop volmachten in hoger beroep worden behandeld en onderstreept het belang van de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

27 november 2012
Strafkamer
nr. S 11/03311 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 25 mei 2011, nummer 20/004771-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Haarlem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in haar hoger beroep.
2.2. De verdachte is bij vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank Maastricht van 7 oktober 2010 veroordeeld tot
vijf weken jeugddetentie ter zake van "poging tot diefstal door twee of meer personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak". Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep waren de verdachte en haar raadsman ter terechtzitting aanwezig en heeft de raadsman aldaar het volgende aangevoerd:
"Ik ben destijds op een gegeven moment gebeld door iemand die goed kon communiceren met mijn cliënt. Ik meen dat de beslissing al twee weken daarvoor aan cliënt was betekend waarop ik met grote spoed die dag appel moest instellen. Ik kon geen collega's vinden om dat voor mij te doen. Ik moest het op deze wijze zo doen anders zou ik te laat zijn.
Ik ben van mening dat uit de machtiging die ik aan de griffier te Maastricht heb gegeven door middel van een faxbericht, voldoende blijkt dat ik gevolmachtigd was om het appel in te stellen. Het adres van cliënt was al bekend in het programma Compas. Ik ben derhalve van mening dat cliënt wel ontvankelijk is in het ingestelde hoger beroep."
2.4. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in dat hoger beroep en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Uit de processtukken is gebleken dat bij de griffie van de rechtbank Maastricht op 21 december 2010 een faxbericht is binnengekomen, gezonden namens de raadsman van verdachte, door zijn secretaresse [de secretaresse], welk faxbericht door de griffier van de rechtbank is opgevat als machtiging tot het instellen van hoger beroep in de onderhavige zaak, waarop een akte door de griffier is opgemaakt.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat het instellen van hoger beroep door machtiging van een griffieambtenaar onder bepaalde voorwaarden, waaronder die van een bijzondere volmacht door verdachte aan de raadsman, volstaat.
Uit bedoelde brief blijkt echter niet dat een zodanige bijzondere volmacht door verdachte aan de raadsman is gegeven.
Voorts doet zich in het onderhavige geval niet de situatie voor als bedoeld in artikel 503 van het Wetboek van Strafvordering, te weten dat alle bevoegdheden aan de minderjarige op grond van dat wetboek toegekend eveneens aan de raadsman toekomen. Dit geldt blijkens genoemd artikel uitsluitend voor de minderjarige die de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, terwijl het daarbij gaat om de leeftijd van de minderjarige ten tijde van het optreden van de raadsman. Ten tijde van het instellen van het hoger beroep had verdachte de leeftijd van zestien jaar echter al bereikt. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat het hoger beroep niet op rechtsgeldige wijze is ingesteld en verdachte daarom in haar hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."
2.5. In het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102, zijn eisen geformuleerd waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen moet voldoen. Die volmacht dient onder andere de verklaring van de advocaat te bevatten dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep (art. 450, eerste lid sub a, Sv). Die eisen dienen te worden bezien tegen de achtergrond van de aanscherping van de wettelijke regeling voor het instellen van hoger beroep. Die aanscherping had tot doel problemen met betrekking tot de betekening van appeldagvaardingen te voorkomen althans te verminderen. In het arrest van de Hoge Raad van 20 maart 2012, LJN BV6999, NJ 2012/426, is geoordeeld dat gelet op de ratio van de eisen waaraan een door een advocaat verstrekte volmacht moet voldoen, onvoldoende grond bestaat voor de niet-ontvankelijkverklaring van het appel wegens het niet voldoen van de volmacht aan de gestelde eisen, indien ter terechtzitting in hoger beroep wel de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en deze aldaar - zonodig daarnaar uitdrukkelijk gevraagd - heeft verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen. In een dergelijk geval kan een verzuim als voormeld voor gedekt worden gehouden.
2.6. Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de aanwezigheid van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en hetgeen door de raadsman is aangevoerd, kunnen de door het Hof genoemde gronden waarop de
niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in haar hoger beroep steunt, die beslissing niet dragen.
2.7. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 27 november 2012.