ECLI:NL:HR:2012:BY1244

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CPG 11/04538
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A-G J. Wattel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De toepassing van compartimentering bij deelnemingsvrijstelling na wetswijziging en wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling en de vraag of compartimentering van deelnemingsvoordelen ook van toepassing is na een wijziging van wetgeving en na wijziging van omstandigheden. De belanghebbende had in 2007 een belang van 49% in twee vennootschappen in de Verenigde Arabische Emiraten, die eind 2007 dividenden uitkeerden, waarvan een deel toerekenbaar was aan de winst van 2006. In dat jaar was de deelnemingsvrijstelling nog niet van toepassing, maar door de Wet Werken aan Winst werd deze vanaf 2007 wel van toepassing. De Inspecteur rekende de dividenden tot de belastbare winst, wat leidde tot een geschil over de toepassing van de compartimenteringsleer.

De Advocaat-Generaal, J. Wattel, heeft in zijn conclusie betoogd dat de leer van temporele toerekening (compartimentering) niet alleen van toepassing is na een regimewijziging door verandering van omstandigheden, maar ook na een wijziging van wetgeving. Hij stelt dat bij afwezigheid van geschreven overgangsrecht de rechter niet kan blijven toepassen wat niet meer bestaat. De A-G benadrukt dat de wetgever expliciet moet regelen hoe om te gaan met afgeschafte wetten en dat bij wetswijzigingen in beginsel moet worden uitgegaan van onmiddellijke werking.

De Hoge Raad heeft de vragen van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtbank de dividenden gecompartimenteerd heeft en de inspecteur in het gelijk heeft gesteld. De A-G concludeert dat de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord, waardoor de tweede vraag geen beantwoording behoeft. Dit betekent dat de compartimentering van dividenden na een wijziging van wetgeving niet kan worden toegepast, wat ook in lijn is met de EU-Moeder-dochterrichtlijn. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van consistentie met EU-recht en de praktische implicaties van de compartimenteringsleer.

Uitspraak

Derde kamer - uitspraak volgt