ECLI:NL:HR:2012:BY1383

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/03221
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep wegens niet-tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 oktober 2012 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een eindbeschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De vrouw had echter het verschuldigde griffierecht niet tijdig voldaan, wat volgens de wet een grond vormt voor niet-ontvankelijkheid in het cassatieberoep. De advocaat van de vrouw had het griffierecht pas na de wettelijke termijn voldaan, wat leidde tot de vraag of de vrouw ontvankelijk was in haar beroep.

De Hoge Raad oordeelde dat de vrouw niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het griffierecht pas na de uiterste datum was bijgeschreven. De advocaat van de vrouw had aangevoerd dat er een misverstand was ontstaan over de betalingstermijn, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze omstandigheid geen grond vormde voor toepassing van de hardheidsclausule. De Hoge Raad verwees naar de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) die de betalingstermijnen en de gevolgen van niet-tijdige betaling regelen.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan proceskosten, zoals het griffierecht, en de strikte naleving van de wettelijke termijnen. De beslissing van de Hoge Raad is een belangrijke reminder voor advocaten en partijen in rechtszaken over de noodzaak om aan alle procesuele vereisten te voldoen om ontvankelijkheid in cassatie te waarborgen.

Uitspraak

26 oktober 2012
Eerste Kamer
12/03221
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. J.W. Boogaardt,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 03/5420 / 207640 van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 november 2004;
b. de beschikkingen in de zaak 105.007.944.01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 14 december 2005 en 4 april 2012.
De beschikking van het hof van 4 april 2012 is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstgenoemde beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
Aan de advocaat van de vrouw is verzocht zich schriftelijk uit te laten over de vraag waarom het griffierecht niet binnen de wettelijke betalingstermijn is bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad en de rechtsgevolgen daarvan.
De advocaat van de vrouw heeft het verschuldigde griffierecht alsnog voldaan en zich bij akte van 6 augustus 2012 over de te late betaling uitgelaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw in haar cassatieberoep.
3. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 De vrouw heeft bij verzoekschrift van 29 juni 2012, op diezelfde datum binnengekomen bij de griffie van de Hoge Raad, beroep in cassatie ingesteld tegen de eindbeschikking van het hof. Ingevolge art. 3 lid 4 Wgbz diende zij te zorgen dat het verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de indiening van het verzoekschrift, derhalve uiterlijk op 27 juli 2012, zou zijn bijgeschreven op de rekening van de Hoge Raad, dan wel ter griffie van de Hoge Raad zou zijn gestort.
Het griffierecht is evenwel pas na laatstgenoemde datum voldaan. Dat brengt mee dat de vrouw op grond van art. 282a lid 2 in verbinding met art. 427b Rv niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard in haar beroep.
3.2 De advocaat van de vrouw heeft zich bij akte van 6 augustus 2012 uitgelaten over de te late betaling van het griffierecht. Hij stelt dat de tijdelijke vervanger van zijn secretaresse kennelijk is uitgegaan van een betalingstermijn van vier weken, gerekend vanaf de ontvangst van de door de administratie van de Hoge Raad op 10 juli 2012 verzonden nota, en de nota heeft opgeborgen; de nota heeft dientengevolge de advocaat niet tijdig bereikt.
Deze omstandigheid vormt echter - nog daargelaten dat in genoemde nota met juistheid de datum van 27 juli 2012 is genoemd als einddatum van de betalingstermijn - geen grond voor toepassing van de hardheidsclausule van art. 282a lid 4 Rv.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, M.A. Loth en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 26 oktober 2012.