ECLI:NL:HR:2012:BY1577

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/01869 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank 's-Gravenhage

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 oktober 2012 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank 's-Gravenhage. De aanvrager, geboren in 1993, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken voor het opzettelijk beschadigen van andermans eigendom en openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen. De aanvraag tot herziening betrof enkel het eerste feit, waarbij de aanvrager stelde dat hij een alibi had.

De Hoge Raad oordeelde dat de grondslag voor herziening, zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, niet was aangetoond. De aanvrager had niet overtuigend aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die de eerdere veroordeling zouden kunnen beïnvloeden. De verklaringen van de ouders van de aanvrager en een getuige, die stelden dat de aanvrager op het moment van de feiten in zijn achtertuin was, waren al bekend bij de Kinderrechter tijdens de eerdere zitting.

Daarnaast werd er een beroep gedaan op de Salduz-jurisprudentie, maar de Hoge Raad wees erop dat deze jurisprudentie enkel van toepassing is op aangehouden verdachten, terwijl de aanvrager destijds niet was aangehouden. Gezien deze overwegingen concludeerde de Hoge Raad dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was en wees deze af.

Uitspraak

30 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 12/01869 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank 's-Gravenhage van 2 oktober 2009, nummer 09/760484-09, ingediend door mr. R.M. van der Zwan, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kinderrechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd" en 2. "openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen" veroordeeld tot jeugddetentie van twee weken, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening, die alleen betrekking heeft op feit 1, is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2. Van het in de aanvraag onder 3 voormelde gegeven - kort gezegd: de aanvrager had een alibi - kan niet worden gezegd dat dit de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken niet bekend was.
3.3. De aan de aanvraag gehechte verklaringen van de ouders van de aanvrager en [betrokkene 1], onder meer inhoudende dat de aanvrager ten tijde van het feit waarvoor hij is veroordeeld, samen met [betrokkene 1] in zijn achtertuin zat, vormen niet een gegeven dat niet bekend was aan de Kinderrechter die de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd heeft gewezen. Immers, [betrokkene 1] is ter terechtzitting van 23 juli 2009 als getuige gehoord en heeft toen onder meer verklaard dat hij die avond samen met aanvrager in diens achtertuin zat.
3.4. Ten slotte wordt in de aanvraag een beroep gedaan op, kort gezegd, de zogenoemde Salduz-jurisprudentie, evenwel tevergeefs reeds omdat die rechtspraak slechts betrekking heeft op een aangehouden verdachte en de aanvrager destijds niet is aangehouden.
3.5. Het in de aanvraag gestelde behelst voor het overige niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op een gegeven als hiervoor onder 3.1 vermeld.
3.6. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvraag kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 30 oktober 2012.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.