ECLI:NL:HR:2012:BY1579

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/03308 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafrechtelijke veroordeling wegens diefstal en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

Op 30 oktober 2012 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager, geboren in 1948, was eerder veroordeeld voor diefstal en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, met een gevangenisstraf van drie maanden en een schadevergoedingsmaatregel. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op nieuwe feiten die volgens de aanvrager niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszittingen. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de gronden voor herziening niet voldeden aan de eisen van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad benadrukte dat alleen nieuwe, relevante feiten die niet eerder zijn gepresenteerd, kunnen leiden tot herziening van een uitspraak. De aanvraag werd afgewezen, omdat deze niet voldeed aan de vereisten en eerder al was beoordeeld.

Uitspraak

30 oktober 2012
Strafkamer
nr. S 12/03308 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 maart 2004, nummer 22/002572-03, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1948.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank 's-Gravenhage van 14 maart 2003 - de aanvrager ter zake van 1. "diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Voorts is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvraag
3.1. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 460, tweede lid, Sv schrijft voor dat de aanvraag tot herziening de gronden vermeldt waarop deze berust, met bijvoeging van de bescheiden waaruit van die gronden kan blijken.
3.3. Een aanvraag tot herziening steunend op een grond die reeds bij een eerdere aanvraag ongenoegzaam werd geoordeeld, kan niet worden ontvangen. Voor zover de aanvraag aan hetzelfde euvel lijdt als dat waarop het naar aanleiding van een eerdere aanvraag in deze zaak gewezen arrest van de Hoge Raad van 20 december 2011, LJN BU8748, het oog heeft, kan zij dus niet worden ontvangen.
3.4. Het in de aanvraag gestelde behelst voor het overige niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op een gegeven als hiervoor onder 3.1 vermeld. De aanvrage kan daarom - gelet op de art. 460, tweede lid, en 465, eerste lid, Sv - niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvraag niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 30 oktober 2012.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.