ECLI:NL:HR:2012:BY2271

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/05241
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring in een belastingfraudezaak met terugwijzing naar het Gerechtshof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1951, was in hoger beroep veroordeeld voor opzettelijk een onjuiste belastingaangifte te doen en voor medeplegen van valsheid in geschrift. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verklaringen van de verdachte, waarin hij stelde dat hij handelde namens een persoon aangeduid als 'de Baard', ongeloofwaardig achtte. De verdachte had geen bewijs geleverd voor het bestaan van deze 'de Baard', en het Hof had de verklaringen van de verdachte ten onrechte voor het bewijs gebruikt. Hierdoor was de bewezenverklaring niet naar de eisen van de wet met redenen omkleed. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen ter zake van de tenlastelegging en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van deze onderdelen. De overige middelen van cassatie werden verworpen.

Uitspraak

4 december 2012
Strafkamer
nr. S 10/05241
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 21 september 2010, nummer 20/004328-08, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
2.2.1. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld wegens 1. "opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" en 2. en 3. "medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd". De bewezenverklaring is in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5 weergegeven.
2.2.2. Deze bewezenverklaring steunt onder meer op de in de toelichting op het middel weergegeven inhoud van de door het Hof gebezigde verklaringen van de verdachte (5, 6, 7, 8, 29, 32 en 34), over de rol van "de Baard", door hem ook wel "Baardaap" genoemd. Die rol hield in dat "de Baard" bij de verdachte bestellingen plaatste, kopieën van paspoorten van buitenlanders meegaf, afgestempelde facturen teruggaf, met de verdachte contant afrekende en de terugontvangen BTW verrekende.
2.2.3. Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen:
"B.
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte van het hem onder 2. primair en 3. primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd
- zakelijk weergegeven - dat:
- niet is gebleken dat verdachte wist of had moeten weten dat de buitenlandse afnemers niet bestonden of niet de werkelijke afnemers zouden zijn en dat het bewijs van het tegendeel niet is geleverd door het openbaar ministerie;
- over de horloges die verdachte afnam nooit aanwijzingen bestonden dat de horloges in winkels in Nederland te koop werden aangeboden;
- het FIOD-onderzoek naar het bestaan van "de Baard" niet zo heel veel zegt;
- de FIOD geen onderzoek heeft gedaan naar de identiteit van de personen aan wie gefactureerd werd door de juweliers, zodat er grote twijfels bestaan aan de validiteit van de vaststellingen van de FIOD met betrekking tot de afnemers en er niet voetstoots en zonder redelijke twijfel vanuit kan worden gegaan.
Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
C.1
Verdachte heeft op 6 maart 2005 bij de FIOD een verklaring afgelegd die - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende inhoudt:
"Ik bestelde telefonisch de klok bij [C] B.V. Als ik de bestelling ophaalde bij [C] B.V. dan gaf ik door aan [betrokkene 15] (het hof begrijpt: [betrokkene 15]) op welke buitenlandse naam de factuur moest komen. [betrokkene 15] maakte altijd een factuur op het moment dat ik de bestellingen ophaalde."
C.2
Verdachte heeft op 7 maart 2005 bij de FIOD een verklaring afgelegd die - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende inhoudt:
"De facturen die ik van [betrokkene 15] kreeg, dat zijn mijn inkoopfacturen. De prijs op de facturen, dat was mijn bodemprijs. Onder die prijs verkocht ik niet."
C.3
Verdachte heeft op 18 september 2006 bij de FIOD een verklaring afgelegd die - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende inhoudt:
"Verbalisanten:
U heeft in het strafrechtelijk onderzoek tegen [C] B.V. verklaard dat u namens een derde, door u "de Baard" genoemd, horloges en sieraden kocht bij juweliers en deze op buitenlandse namen liet factureren. Heeft u dit ook zo gedaan bij [D], [F] en [A]?
Gehoorde:
lk heb wel eens wat gekocht voor hem en ook voor mijzelf bij de door u genoemde juweliers. Als ik voor "de Baard" kocht, ging het op dezelfde wijze als bij [C] B.V. Bij [D] had ik contact met [medeverdachte 4].
Ik kocht goederen voor derden (de Baard) en liet deze goederen factureren op naam van diverse door hem aangeleverde buitenlandse personen. Het was altijd zo dat ik de goederen met BTW in de winkel afrekende en als ik later de afgestempelde bon terugbracht, ik de BTW weer contant ontving. Hierna gaf ik het BTW-bedrag (het hof begrijpt: aan "de Baard") onder inhouding van mijn winstmarge.
Bij voornoemde juweliers kocht en betaalde ik de horloges contant. Ik zag deze aankopen in principe als mijn inkopen die ik weer doorverkocht aan "de Baard". Ook haalde ik contant de BTW weer terug bij de juwelier."
D.1
Het hof acht de verklaringen van verdachte waarin hij stelt horloges en sieraden te hebben gekocht voor een persoon, nader aangeduid als "de Baard" volstrekt niet geloofwaardig. Verdachte heeft op geen enkel moment tijdens het opsporingsonderzoek en ook niet daarna maar een begin van aannemelijkheid geleverd omtrent het bestaan van deze "de Baard". Ook op uitdrukkelijke uitnodiging van het hof heeft verdachte niet de personalia van "de Baard" verstrekt of enig bewijs van zijn bestaan aan het hof geleverd.
De stelling dat hij voor deze persoon heeft gekocht zal het hof dan ook terzijde stellen, nu die stelling tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk is geworden.
Nu het verdachte was die de horloges en sieraden bestelde en geleverd kreeg en betaalde, moet verdachte als koper van de horloges worden aangemerkt."
2.3. De onder 2.2.2 genoemde bewijsmiddelen bevatten verklaringen van de verdachte die het Hof, naar volgt uit hetgeen in het arrest onder D.1 is overwogen en hierboven onder 2.2.3 is weergegeven, op niet ondergeschikte onderdelen niet geloofwaardig acht. Door deze onderdelen niettemin voor het bewijs te bezigen heeft het Hof wat betreft de feiten 2 en 3 de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4. Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde alsmede de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 4 december 2012.