ECLI:NL:HR:2012:BY3914
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- V. van den Brink
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in uitleveringszaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2012 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door de opgeëiste persoon in een uitleveringszaak. De zaak betreft een verzoek tot uitlevering van het koninkrijk Noorwegen voor een persoon die geboren is in 1974. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Utrecht van 21 juni 2012, met nummer 16/700617-12. De opgeëiste persoon heeft zijn cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat, mr. J.J.D. van Doleweerd, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De schriftuur met deze middelen is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft in zijn schriftelijke standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk kan worden verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of de aangevoerde klachten voldoende zijn om het cassatieberoep te rechtvaardigen. De Hoge Raad kwam tot de conclusie dat de klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Op basis van deze overwegingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.