ECLI:NL:HR:2012:BY4303

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/00875
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over rechtsbijstand en het indienen van een appelmemorie in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 december 2012 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de vraag of de verdachte zich in hoger beroep had voorzien van rechtsbijstand en of artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van toepassing was. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank 's-Gravenhage, waarbij hij was veroordeeld tot een geldboete en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen. De advocaat van de verdachte, mr. H.W.M. van den Heiligenberg, had op 27 mei 2010 hoger beroep ingesteld, maar het Hof oordeelde dat uit de stukken niet kon blijken dat de verdachte zich in hoger beroep van rechtsbijstand had voorzien, omdat er geen stelbrief was toegezonden.

De Hoge Raad herhaalt eerdere uitspraken en stelt dat de regeling van artikel 39 Sv moet worden beschouwd als een ordemaatregel. Een schriftelijke kennisgeving is geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman op te treden. Indien uit enig stuk in het dossier blijkt dat de verdachte voorzien is van rechtsbijstand, moet deze raadsman als zodanig worden erkend. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof dat de verdachte zich niet van rechtsbijstand had voorzien, blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting of niet begrijpelijk is. Daarom vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van rechtsbijstand in het strafproces en de voorwaarden waaronder een raadsman kan worden erkend. De Hoge Raad bevestigt dat de keuze van een raadsman geldt voor de gehele aanleg waarin deze heeft plaatsgevonden, tenzij deze voortijdig is beëindigd. De uitspraak heeft implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in zaken waar de erkenning van rechtsbijstand ter discussie staat.

Uitspraak

11 december 2012
Strafkamer
nr. S 11/00875
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 1 december 2010, nummer 22/003134-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd.
2.2. Bij de stukken van het geding bevinden zich:
(i) een akte rechtsmiddel inhoudende dat mr. H.W.M. van den Heiligenberg, advocaat te Utrecht, op 27 mei 2010 namens de verdachte hoger beroep instelt tegen het door de Kantonrechter in de Rechtbank 's-Gravenhage op diezelfde datum gewezen vonnis;
(ii) een brief van mr. Van den Heiligenberg van 9 juni 2010 gericht aan de strafgriffie van de Rechtbank 's-Gravenhage, die voor zover hier van belang inhoudt:
"Op 27 mei 2010 heeft de kantonrechter in strafzaken in de rechtbank 's-Gravenhage cliënt veroordeeld tot een geldboete, tot een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen, en voorts de tenuitvoerlegging uitgesproken.
Client heeft op 27 mei 2010 hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, zulks onder appèlnummer 10/1482.
Bijgaand treft u aan de appèlschriftuur d.d. 9 juni 2010, met het verzoek het nodige te verrichten.
Deze brief, met appèlschriftuur, zend ik u tevens per telefax (070-3811076).
Vertrouwende u voldoende te hebben geïnformeerd, teken ik,
met vriendelijke groet,
H.W.M. van den Heiligenberg."
(iii) de aan de hiervoor onder (ii) genoemde brief gehechte appèlschriftuur van 9 juni 2010, die inhoudt, voor zover thans van belang:
"Appèlschriftuur ex artikel 410 Sv.
Aan het Gerechtshof te 's-Gravenhage
Geeft eerbiedig te kennen:
[Verdachte], wonende te [woonplaats], voor deze aangelegenheid woonplaats kiezende te Utrecht aan de Maliebaan 57 (postbus 2169, 3500 GD Utrecht), ten kantore van de advocaat mr. H.W.M. van den Heiligenberg, die door hem bepaaldelijk is gemachtigd deze appèlschriftuur te ondertekenen en in te dienen."
2.3. Bij de stukken bevindt zich voorts het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep. Noch uit mededelingen gesteld op dat dubbel noch uit enig ander aan de Hoge Raad gezonden stuk kan blijken dat een afschrift van die dagvaarding aan een raadsman is gezonden.
2.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
"De verdachte (...)
is niet ter terechtzitting verschenen.
(...)
De voorzitter maakt melding van een op 10 juni 2010 binnengekomen appelschriftuur van mr. H.W.M. van den Heiligenberg en merkt op dat hij zich in hoger beroep niet als raadsman in de onderhavige zaak heeft gesteld.
Het gerechtshof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte."
2.5. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende voorop te worden gesteld. Art. 38, eerste lid, Sv bepaalt dat de verdachte te allen tijde bevoegd is een of meer raadslieden te kiezen. Behoudens in het geval van voortijdige beëindiging van diens werkzaamheid, geldt de keuze van een raadsman - evenals ingevolge art. 43, eerste lid, Sv de toevoeging van een raadsman - voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad. Die aanleg is beëindigd als de betreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan of als daartegen een gewoon rechtsmiddel is ingesteld (vgl. HR 9 juni 1998, LJN ZD1192, NJ 1998/784). Ingevolge art. 39, eerste lid, Sv geeft de gekozen raadsman van zijn optreden als zodanig, wanneer de officier van justitie reeds in de zaak betrokken is, schriftelijk kennis aan de griffier of, als dat nog niet het geval is, aan de betrokken hulpofficier.
De regeling van art. 39 Sv moet worden beschouwd als een ordemaatregel en een schriftelijke kennisgeving vormt geen noodzakelijke voorwaarde om als raadsman te kunnen optreden. Indien uit enig in het dossier aanwezig stuk aan de rechter of de andere justitiële autoriteiten kan blijken dat de verdachte voor de desbetreffende aanleg voorzien is van rechtsbijstand door een raadsman, dan behoort deze raadsman als zodanig te worden erkend (vgl. HR 19 december 2000, LJN ZD2182,
NJ 2001/161).
2.6. Het kennelijke oordeel van het Hof dat uit de hiervoor onder 2.2.2 sub (ii) en (iii) genoemde stukken niet kan blijken dat de verdachte zich in hoger beroep van rechtsbijstand door mr. Van den Heiligenberg had voorzien en het voorschrift van art. 51 Sv in het onderhavige geval niet van toepassing is, geeft, gelet op hetgeen onder 2.5 is overwogen, ofwel blijk van een onjuiste rechtsopvatting ofwel is niet begrijpelijk.
2.7. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 december 2012.