2.2. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, wegens 1. "met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd" en 2. "met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd".
Het Hof heeft deze strafoplegging als volgt gemotiveerd:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim vier jaren schuldig gemaakt aan het veelvuldig plegen van seksueel misbruik met zijn stiefdochter, welk misbruik mede bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam. De handelingen zijn begonnen toen het slachtoffer ongeveer tien jaren oud was en zijn - met een onderbreking van een jaar toen de verdachte in het buitenland woonde - doorgegaan tot in ieder geval haar veertiende jaar. De ontucht vond vooral plaats in het woonhuis waar de verdachte, samen met de moeder en het broertje van het slachtoffer woonde. Het seksueel misbruik vond onder meer plaats in de slaapkamer van het slachtoffer. Het eigen huis en de eigen slaapkamer zijn bij uitstek plaatsen waar een kind veilig moet kunnen zijn. De verdachte heeft echter op haar veiligheid op grove wijze inbreuk gemaakt ten behoeve van zijn eigen seksueel gerief.
Hoewel de verdachte, ook volgens het slachtoffer, geen geweld of dwang heeft gebruikt, heeft hij als stiefvader misbruik gemaakt van de afhankelijke positie die zij tegenover hem innam en haar ertoe gebracht zijn handelen als normaal te aanvaarden. De verklaring van het slachtoffer houdt voorts in dat de verdachte tegen haar heeft gezegd dat zij erover niets tegen haar moeder mocht zeggen. Daarmee heeft hij haar als jong kind ertoe gebracht een zeer belastend geheim tegenover haar eigen moeder te bewaren.
Thans, jaren later, blijken de gevolgen. Naar de ervaring leert en zoals ook blijkt uit de inhoud van de slachtofferverklaring van 16 maart 2011 die ter terechtzitting in hoger beroep is voorgelezen, is het slachtoffer enkele jaren later de psychische gevolgen van zijn handelen gaan ervaren en belemmert dit haar nog immer in haar huidige functioneren. De verdachte heeft haar, hoewel dit, naar het hof wil aannemen, niet zijn intentie was, zwaar beschadigd.
Dit zijn zeer ernstige feiten. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de rechtbank opgelegd doet naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende recht aan de ernst ervan.
Het hof acht oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden in beginsel passend en geboden.
Daartegenover staat, het hof zal daarmee in strafmatigende zin rekening houden, dat blijkens het uittreksel uit het algemeen documentatieregister de verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. De verdachte die momenteel in het buitenland woonachtig is en niet ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, heeft aan het hof een brief doen toekomen. Deze brief houdt in - kort gezegd - dat hij diepe spijt betuigt aan zowel zijn stiefdochter als zijn ex-echtgenote. Het hof acht enerzijds aannemelijk dat de verdachte spijt heeft van zijn handelen, anderzijds moet worden vastgesteld dat de verdachte niet de moeite heeft genomen zich hetzij in eerste aanleg, hetzij in hoger beroep, te verantwoorden voor zijn handelen. Het hof zal, mede om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, een gedeelte van acht maanden van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en zal daaraan een proeftijd van twee jaar verbinden.
De raadsman van de verdachte heeft er bij pleidooi echter op gewezen dat na het instellen van het hoger beroep op 19 september 2008 en de uiteindelijke behandeling in hoger beroep op 16 maart 2011 bijna dertig maanden hebben gelegen. Dit is een schending van het recht van de verdachte op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM, waarmee in de strafmaat rekening gehouden dient te worden.
Op grond van het tijdsverloop, zoals door de raadsman aangegeven, is het hof met de raadsman van oordeel dat de behandeling van de zaak niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden.
Deze overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM dient te leiden tot strafvermindering. Het hof zal daarom in plaats van de voormelde gevangenisstraf van dertig maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk, een gevangenisstraf opleggen van dertig maanden waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, hetgeen het hof, gelet op al het voorgaande, passend en geboden acht."