ECLI:NL:HR:2012:BY8117
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Niessen
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aftrekbaarheid van periodieke uitkeringen in het recht van schenking
In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van periodieke uitkeringen in het kader van het recht van schenking. De grootmoeder van de belanghebbende had een aanspraak op jaarlijkse periodieke verstrekkingen van certificaten van aandelen aan een stichting, die afhankelijk waren van haar leven en dat van een van haar zoons. Deze verstrekkingen begonnen in 2001 en eindigden in 2005. De grootmoeder overleed in 2002, en de belanghebbende was voor 17/100e gerechtigd tot haar nalatenschap, die de verplichting tot uitkering van de resterende vier periodieke uitkeringen en de betaling van de aanslag in het recht van schenking omvatte.
De belanghebbende bracht bij zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2003 de tweede en derde termijn van de uitkeringen, evenals de aanslag in het recht van schenking, als aftrekbare giften in mindering op zijn belastbare inkomen. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar het Hof oordeelde dat de toetsing aan de vereisten van vrijgevigheid en de vraag of er sprake was van vaste en gelijkmatige periodieke verstrekkingen, plaatsvond bij de totstandkoming van de schenking.
Het Hof oordeelde verder dat de tweede termijn niet in 2003 voor aftrek in aanmerking kwam, omdat deze in 2002 rentedragend was geworden en reeds toen in aftrek moest worden genomen. De verplichting tot betaling van de aanslag in het recht van schenking was ook onder algemene titel op de erfgenamen overgegaan, waardoor de belanghebbende voor zijn aandeel in het betaalde schenkingsrecht de giftenaftrek kon toepassen. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond.
De Advocaat-Generaal (A-G) stelde vast dat de uitkeringen berusten op een bij notariële akte van schenking aangegane verplichting om de verstrekkingen gedurende vijf of meer jaren ten minste jaarlijks uit te keren. De A-G concludeerde dat de betaling van de aanslag van het recht van schenking niet kan worden aangemerkt als een andere gift in de zin van de wet. De conclusie van de A-G was dat het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond diende te worden verklaard.