ECLI:NL:HR:2012:BY8147

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CPG 12/00804
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Niessen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de aftrekbaarheid van periodieke uitkeringen in het recht van schenking

In deze zaak gaat het om de aftrekbaarheid van periodieke uitkeringen in het kader van het recht van schenking. De grootmoeder van de echtgenote van de belanghebbende had een aanspraak op jaarlijkse overdrachten van certificaten van aandelen aan een stichting, die afhankelijk waren van haar leven en dat van een van haar zoons. Deze uitkeringen zouden aanvangen in 2001 en eindigen in 2005, maar de grootmoeder overleed in 2002. De belanghebbende was voor 17/100e gerechtigd tot de nalatenschap, die de verplichting tot uitkering van de resterende vier periodieke uitkeringen en de betaling van de schenkingsaanslag omvatte. De tweede uitkering vond niet in 2002 plaats, maar in 2003, gelijktijdig met de derde termijn. Bij de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2003 bracht de belanghebbende deze uitkeringen als aftrekbare giften in mindering op zijn belastbare inkomen.

De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar het Hof oordeelde dat de toetsing aan de vereisten van vrijgevigheid en de vraag of er sprake was van vaste en gelijkmatige periodieke verstrekkingen, plaatsvond bij de totstandkoming van de schenking. Het Hof oordeelde dat de tweede termijn niet in 2003 voor aftrek in aanmerking kwam, omdat deze in 2002 rentedragend was geworden en dus in dat jaar in aftrek moest worden genomen. Voor de bepaling van de omvang van de aftrek moest worden uitgegaan van de actuele koers. De verplichting tot betaling van de schenkingsaanslag was overgegaan op de erfgenamen, waardoor de belanghebbende de giftenaftrek kon toepassen. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond.

De A-G concludeerde dat de uitkeringen berusten op een notariële akte van schenking, die verplichtte tot jaarlijkse uitkeringen gedurende vijf of meer jaren. Het artikel eist niet dat de uitkeringen daadwerkelijk jaar voor jaar zijn uitbetaald. De schuldenaar is verplicht tot het doen van de uitkeringen, ongeacht of deze de schenker of diens rechtsopvolger is. Er was geen geschil over de vrijgevigheid van de schenker ten tijde van de schenking. De A-G concludeerde dat de betaling van de schenkingsaanslag niet kan worden aangemerkt als een andere gift in de zin van de wet. De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond dient te worden verklaard.

Uitspraak

Derde kamer - uitspraak volgt