Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
18 oktober 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 19 oktober 2011, met nummer 21/001579-11. De verdachte, geboren in 1991, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. H.C. Meijer, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De schriftuur met deze middelen is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal, G. Knigge, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat betekent dat hij van mening is dat de cassatiegronden niet voldoende zijn om het beroep te honoreren.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) is er geen verdere motivering nodig, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit houdt in dat de Hoge Raad van mening is dat de aangevoerde gronden niet voldoende zijn om de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem te herzien.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2013 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma. De uitspraak vond plaats in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche tijdens een openbare terechtzitting.