ECLI:NL:HR:2013:107

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
11/03627
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en de rechtmatigheid van aanhouding door opsporingsambtenaren

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij de verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten van wederspannigheid en poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1955, werd op 4 juli 2009 in Amsterdam aangehouden door verbalisanten wegens verstoring van de openbare orde. Tijdens de aanhouding heeft de verdachte zich verzet en daarbij de verbalisant gebeten, wat leidde tot de tenlastelegging van mishandeling. Het Hof heeft geoordeeld dat de aanhouding niet rechtmatig was, omdat er onvoldoende bewijs was voor een verstoring van de openbare orde. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, omdat het oordeel dat er geen noodzaak tot verdediging was, niet zonder meer begrijpelijk was. De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de rechtmatigheid van de aanhouding door opsporingsambtenaren zorgvuldig te beoordelen, vooral in situaties waarin de verdachte zich mogelijk in een noodweerpositie bevond. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van noodweer en de rechtmatigheid van politieoptreden in twijfel trekt.

Uitspraak

2 juli 2013
Strafkamer
nr. S 11/03627
KD/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 juli 2011, nummer 23/005314-09, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het eerste tenlastegelegde feit - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel keert zich tegen de verwerping door het Hof van het beroep op noodweer.
2.2.1.
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
"zij op of omstreeks 4 juli 2009 te Amsterdam, toen de aldaar dienstdoende [verbalisant 1] (adspirant agent regiopolitie Amsterdam-Amstelland) verdachte op verdenking van het overtreden van artikel 2.2 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam, in elk geval op verdenking van het gepleegd hebben van enig strafbaar feit, op heterdaad ontdekt, had aangehouden en vastgegrepen, zich met geweld heeft verzet tegen bovengenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening zijner bediening, door opzettelijk gewelddadig de transportboeien vast te pakken van die [verbalisant 1] en/of die [verbalisant 1] dicht tegen het lichaam heeft aangedrukt en/of haar verdachtes tanden in de arm van die [verbalisant 1] heeft gezet en/of (vervolgens) heeft gebeten en/of verdachtes tanden in diens vel heeft gehouden, ten gevolge waarvan die [verbalisant 1] pijn en/of zwaar, althans enig, lichamelijk letsel (te weten een bloedende bijtwond) heeft ondervonden
en/of
zij op of omstreeks 4 juli 2009 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [verbalisant 1] (adspirant agent regiopolitie Amsterdam-Amstelland), een ambtenaar gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet haar tanden in de arm van die [verbalisant 1] heeft gezet en/of (vervolgens) heeft gebeten en/of verdachtes tanden in diens vel heeft gehouden;
subsidiair:
zij op of omstreeks 4 juli 2009 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [verbalisant 1] (adspirant agent regiopolitie Amsterdam-Amstelland), een ambtenaar gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, haar tanden in de arm van die [verbalisant 1] heeft gezet en/of (vervolgens) heeft gebeten en/of verdachtes tanden in diens vel heeft gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel (bloedende bijtwond), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte van het eerste en het cumulatief primair tenlastegelegde feit vrijgesproken en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 juli 2009, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (dossierpagina 3 e.v.), leidt het hof af dat de verdachte samen met een man, genaamd [betrokkene], op zaterdag 4 juli 2009 rond 14:00 uur 's middags religieuze liederen aan het zingen was op de centrale toegangsbrug naar het Centraal Station van Amsterdam. De verbalisanten, die de verdachte en [betrokkene] aanspraken, constateerden dat het publiek met een boog om de verdachte en [betrokkene] heen liep. Vervolgens is door een van de verbalisanten aan zowel de verdachte als [verdachte] het bevel gegeven zich te verwijderen. Toen de verdachte aangaf daaraan geen gehoor te geven, is gevraagd om haar legitimatiebewijs, waarop zij meldde geen legitimatiebewijs nodig te hebben omdat God haar identiteit kent. De verdachte gaf de verbalisanten telkens antwoord op een schreeuwerige en zangerige toon. Vervolgens hebben de verbalisanten de verdachte gevorderd zich te verwijderen en zijn de verbalisanten, toen de verdachte daaraan geen gevolg gaf, overgegaan tot aanhouding van de verdachte wegens het niet opvolgen van dit bevel en wegens het verstoren van de openbare orde (overtreding van artikel 2.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam). De verdachte heeft zich tegen die aanhouding verzet.
Het hof overweegt dat bij de beantwoording van de rechtsvraag of sprake is van wederspannigheid allereerst dient te worden vastgesteld of de verbalisanten bij de aanhouding van de verdachte wegens verstoring van de openbare orde en het niet opvolgen van een bevel zich wegens die verstoring van de openbare orde te verwijderen in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren. Het verdient daarbij opmerking dat eerst van openbare ordeverstoring kan worden gesproken, indien sprake is van een verstoring van enige betekenis van de normale gang van zaken in of aan de desbetreffende openbare ruimte.
Gelet op hetgeen uit het proces-verbaal van verbalisanten naar voren komt, is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake was van verstoring van de openbare orde door verdachte, mede gelet op het feit dat een collega van verbalisanten (verbalisant [verbalisant 3]) in haar proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 5) relateert dat zij de eigenaar van de rondvaartboten, die - naar het hof begrijpt - had geklaagd over verdachte, heeft gezegd dat verdachte op de brug mocht staan.
De aanhouding van de verdachte was dan ook niet rechtmatig, zodat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren.
Nu het voorgaande aan bewezenverklaring van wederspannigheid in de weg staat, dient de verdachte van het eerste ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (het cumulatief primair ten laste gelegde feit).
Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat de cumulatief, primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, gelet op de inhoud van het onderliggende dossier en het verhandelde ter terechtzitting, evenmin kan worden bewezen.
Derhalve dient de verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken."
2.2.3.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"zij op 4 juli 2009 te Amsterdam opzettelijk mishandelend haar tanden in de arm van [verbalisant 1] heeft gezet en vervolgens heeft gebeten en verdachtes tanden in diens vel heeft gehouden, tengevolge waarvan voornoemde [verbalisant 1] lichamelijk letsel (bloedende bijtwond) heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft - zakelijk weergegeven - nog het volgende aangevoerd. Op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] de verdachte wilde aanhouden en haar arm vastpakte, stond de verdachte met haar rug tegen de brug. Uit angst om achterover te vallen, zocht zij houvast bij de verbalisant en pakte hem bij de transportboeien vast. De verbalisant gaf de verdachte daarop een duw op haar kin en raakte daarbij met zijn arm de mond van verdachte. In reactie op die duw op haar kin en de omstandigheid dat zij inmiddels werd omringd door vier agenten, probeerde de verdachte zich te ontzetten. Op grond hiervan is naar het oordeel van de verdediging sprake van noodweer en dient de verdachte ten aanzien van de mishandeling te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent aldus. Voor de beoordeling van dit verweer is maatgevend of het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Noch uit de inhoud van het strafdossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, kan worden afgeleid dat zich een noodzaak tot verdediging heeft voorgedaan. Er heeft met name geen reëel gevaar heeft bestaan dat verdachte achterover zou kunnen vallen, nu zij met haar rug tegen een brug stond, die volgens de getuige [betrokkene] 1,5 meter hoog was. Daarmee was de verdachte niet gerechtigd zich te verdedigen en wordt het verweer verworpen."
2.4.
Het oordeel van het Hof dat zich geen noodzaak tot verdediging heeft voorgedaan is, gelet op het feit dat door de raadsman onder meer is aangevoerd dat de reactie van de verdachte volgde op de duw op haar kin, niet zonder meer begrijpelijk.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de
Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op
2 juli 2013.