Het Hof heeft de verdachte van het eerste en het cumulatief primair tenlastegelegde feit vrijgesproken en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 juli 2009, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (dossierpagina 3 e.v.), leidt het hof af dat de verdachte samen met een man, genaamd [betrokkene], op zaterdag 4 juli 2009 rond 14:00 uur 's middags religieuze liederen aan het zingen was op de centrale toegangsbrug naar het Centraal Station van Amsterdam. De verbalisanten, die de verdachte en [betrokkene] aanspraken, constateerden dat het publiek met een boog om de verdachte en [betrokkene] heen liep. Vervolgens is door een van de verbalisanten aan zowel de verdachte als [verdachte] het bevel gegeven zich te verwijderen. Toen de verdachte aangaf daaraan geen gehoor te geven, is gevraagd om haar legitimatiebewijs, waarop zij meldde geen legitimatiebewijs nodig te hebben omdat God haar identiteit kent. De verdachte gaf de verbalisanten telkens antwoord op een schreeuwerige en zangerige toon. Vervolgens hebben de verbalisanten de verdachte gevorderd zich te verwijderen en zijn de verbalisanten, toen de verdachte daaraan geen gevolg gaf, overgegaan tot aanhouding van de verdachte wegens het niet opvolgen van dit bevel en wegens het verstoren van de openbare orde (overtreding van artikel 2.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam). De verdachte heeft zich tegen die aanhouding verzet.
Het hof overweegt dat bij de beantwoording van de rechtsvraag of sprake is van wederspannigheid allereerst dient te worden vastgesteld of de verbalisanten bij de aanhouding van de verdachte wegens verstoring van de openbare orde en het niet opvolgen van een bevel zich wegens die verstoring van de openbare orde te verwijderen in de rechtmatige uitoefening van hun bediening werkzaam waren. Het verdient daarbij opmerking dat eerst van openbare ordeverstoring kan worden gesproken, indien sprake is van een verstoring van enige betekenis van de normale gang van zaken in of aan de desbetreffende openbare ruimte.
Gelet op hetgeen uit het proces-verbaal van verbalisanten naar voren komt, is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat sprake was van verstoring van de openbare orde door verdachte, mede gelet op het feit dat een collega van verbalisanten (verbalisant [verbalisant 3]) in haar proces-verbaal van bevindingen (dossierpagina 5) relateert dat zij de eigenaar van de rondvaartboten, die - naar het hof begrijpt - had geklaagd over verdachte, heeft gezegd dat verdachte op de brug mocht staan.
De aanhouding van de verdachte was dan ook niet rechtmatig, zodat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren.
Nu het voorgaande aan bewezenverklaring van wederspannigheid in de weg staat, dient de verdachte van het eerste ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (het cumulatief primair ten laste gelegde feit).
Met de advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat de cumulatief, primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, gelet op de inhoud van het onderliggende dossier en het verhandelde ter terechtzitting, evenmin kan worden bewezen.
Derhalve dient de verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken."