ECLI:NL:HR:2013:1099

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 november 2013
Publicatiedatum
4 november 2013
Zaaknummer
13/03335
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake belastingaanslagen en boetes

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 30 mei 2013. Het beroep betreft de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2002, 2003 en 2004, alsook de daarbij opgelegde boetes en beschikkingen inzake heffingsrente. Daarnaast zijn er navorderingsaanslagen in de premie ongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor de jaren 2002 en 2003 aan de orde, evenals een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2005.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Bovendien zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie in staat. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.

De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk wordt verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.

Uitspraak

1 november 2013
nr. 13/03335
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 30 mei 2013, nrs. 11/00410 en 11/00411, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2002, 2003 en 2004 opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de daarbij opgelegde boetes en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente, de aan belanghebbende over de jaren 2002 en 2003 opgelegde navorderingsaanslagen in de premie ongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de daarbij opgelegde boetes en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente, en de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2013.