ECLI:NL:HR:2013:1106

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2013
Publicatiedatum
5 november 2013
Zaaknummer
12/04955
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch inzake bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was in eerste instantie veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling, maar het Hof had de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling. De Hoge Raad herhaalt eerdere uitspraken over de vereisten voor een veroordeling wegens bedreiging met zware mishandeling. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof niet blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar de Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte met zijn auto probeerde te ontsnappen door een te kleine opening tussen een hek en een politieauto, wat leidde tot een aanrijding. De Hoge Raad concludeert dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inzittenden van de politieauto zouden vrezen voor zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar vermindert de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden naar veertien maanden, omdat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden.

Uitspraak

5 november 2013
Strafkamer
nr. 12/04955
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 20 maart 2012, nummer 20/003293-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van de onder 2 als eerste feit tenlastegelegde poging tot zware mishandeling - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het
onder 2 als tweede tenlastegelegde feit onvoldoende met redenen is omkleed, nu uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan volgen dat de verdachte [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met zware mishandeling.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 als tweede tenlastegelegde feit bewezenverklaard dat:
"hij op 10 april 2011 te Oss [verbalisant 1] en [verbalisant 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met een auto met aanzienlijke snelheid ingereden op het dienstvoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aanwezig waren."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
"5. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Maasland, D2 - Team Noord Oss-Lith, nr. PL21Y2 2011036459-14, d.d. 11 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en [verbalisant 2], aspirant van politie (p. 35-39 van het proces-verbaal met registratienummer PL21 YO 2011037299), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
Op zondag 10 april 2011, omstreeks 14.36 uur, waren wij, verbalisanten, belast met noodhulp surveillance voor de gemeente Oss, gekleed in uniform en rijdend in een opvallend dienstvoertuig voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Ik, verbalisant [verbalisant 2], trad daarbij op als bestuurster van voornoemd dienstvoertuig. Ik, verbalisant [verbalisant 1], was gezeten op de bijrijderstoel van voornoemd dienstvoertuig. Op genoemde datum en tijdstip kregen wij, verbalisanten, de melding te gaan naar de Lekstraat te Oss. Aldaar was een heterdaadsituatie bij de Mercedes-dealer (het hof begrijpt: [A]). Hierop zijn wij, verbalisanten, ten spoedigste ter plaatse gegaan.
Toen wij, verbalisanten, nog aanrijdend waren op bovengenoemde melding kregen wij portofonisch van de meldkamer politie te horen dat een getuige had gemeld dat hij had gezien dat twee personen, gebruik makend van een zwarte Volkswagen Golf, het hek van de Mercedes-dealer hadden opengebroken met een breekijzer en vervolgens met de Volkswagen Golf het achterliggende terrein op gereden waren. Wij, verbalisanten, hoorden dat de meldkamer politie de collega's [verbalisant 3] en [verbalisant 4], verzocht om aan te rijden via de Waalkade en dat de meldkamer ons opdracht gaf aan te rijden via de Rijnstraat. Toen wij, verbalisanten, op de Rijnstraat reden hoorden wij dat de meldkamer politie portofonisch doorgaf dat de melder op dat moment meldde dat de daders nog steeds achter op het terrein aanwezig waren.
Direct daarop, omstreeks 14.41 uur, reden wij, verbalisanten, tezamen met eenheid 20.96 (het hof begrijpt: [verbalisant 3] en [verbalisant 4]), respectievelijk vanaf de Rijnstraat en de Waalkade gelijktijdig op naar genoemde Mercedes-dealer.
Wij, verbalisanten, zagen dat een toegangshek gelegen rechts van de hoofdingang van voornoemde Mercedes-dealer openstond. Wij, verbalisanten, zagen dat achter genoemd toegangshek een soort toegangsweg liep die aan beide zijden was afgezet middels een hekwerk. Wij, verbalisanten, zagen dat voornoemde toegangsweg naar een terrein achter de Mercedes-dealer leidde, dat kennelijk mede in gebruik was als parkeerplaats. Wij, verbalisanten, zagen dat de eenheid 20.96 direct voor ons voornoemde toegangsweg opreed. Omdat wij, verbalisanten, veronderstelden dat de verdachten nog op het terrein aanwezig moesten zijn en met het oogmerk een eventuele vluchtroute te blokkeren besloten wij, verbalisanten, ons dienstvoertuig dwars op de toegangsweg ter hoogte van het toegangshek te plaatsen. Wij, verbalisanten, maakten daarbij gebruik van de optische signalen welke op ons dienstvoertuig waren gemonteerd.
Wij, verbalisanten, zagen dat de eenheid 20.96, daar waar de toegangsweg overgaat in genoemd parkeerterrein, hun dienstvoertuig tot stilstand bracht. Vrijwel direct daarop zagen wij, verbalisanten, een donkerkleurige Volkswagen Golf, kennelijk vanuit de richting van het parkeerterrein, een omtrekkende beweging, van ons uit gezien linksom, om de dienstauto van de 20.96 maken. Wij, verbalisanten, zagen dat voornoemde Golf daarbij tegen en vervolgens over het, vanuit ons gezien aan de linkerzijde van de toegangsweg gelegen hekwerk reed. Dit hekwerk werd dus platgereden. Wij, verbalisanten, zagen dat de genoemde Golf enkele meters over het genoemde hekwerk reed waarna wij zagen dat de Golf weer op de genoemde toegangsweg reed en met hoge snelheid in de richting van onze dienstauto kwam rijden. Ik, verbalisant [verbalisant 1], schat dat de Golf op dat moment nog een afstand van 20 à 30 meter moest overbruggen alvorens hij bij ons dienstvoertuig zou zijn. Gezien de snelheid die de Golf op dat moment had en de genoemde tussenafstand van de Golf en ons dienstvoertuig had de bestuurder van de Golf naar inschatting van ons, verbalisanten, ruimschoots de gelegenheid om zijn voertuig tijdig tot stilstand te brengen. Wij, verbalisanten, zagen echter dat de bestuurder in het geheel niet remde of anderszins zijn snelheid verminderde maar juist met hoge snelheid in de richting van ons dienstvoertuig bleef rijden. Ik, verbalisant [verbalisant 2], had onze dienstauto zo geparkeerd dat deze onder een schuine hoek met de neus in de richting van de linkerzijde van het genoemde hekwerk stond geparkeerd. Aan de linkerzijde van ons dienstvoertuig bevond zich derhalve hoofdzakelijk de Lekstraat, aan de rechterzijde van ons dienstvoertuig bevond zich hoofdzakelijk de zijde van de toegangsweg. De voorzijde van ons dienstvoertuig stond daarbij vrijwel tegen de linkerzijde van genoemd hekwerk aan. Ik, verbalisant [verbalisant 1], schat dat op dat moment de afstand tussen het hekwerk en de achterzijde van ons dienstvoertuig ongeveer één à anderhalve meter bedroeg. Wij, verbalisanten, zagen dat de genoemde Golf in de richting van voornoemde ruimte tussen ons dienstvoertuig en het hekwerk reed. Wij, verbalisanten, realiseerden ons dat deze tussenruimte ongetwijfeld onvoldoende was en de Golf derhalve ons dienstvoertuig moest rammen. Teneinde de genoemde tussenruimte verder te verkleinen en derhalve de Golfde doorgang te versperren ter aanhouding van de verdachten besloot ik, verbalisant [verbalisant 2], ons dienstvoertuig verder achteruit te rijden. Zeer kort daarop zagen, voelden en hoorden wij, verbalisanten, dat de genoemde Golf met de rechtervoorzijde en met kracht tegen de rechterachterzijde van ons dienstvoertuig aanreed. Ik, verbalisant [verbalisant 1], voelde dat ons dienstvoertuig daarbij enige afstand zijdelings naar links verplaatst werd. Omdat ik, verbalisant [verbalisant 1], aan dezelfde zijde van het dienstvoertuig zat die door de Golf aangereden werd had ik goed en vrij zicht op de bestuurder, die zich op dat moment op een afstand van enkele meters van mij bevond. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat de bestuurder meerdere malen afwisselend in de richting van de ruimte achter ons dienstvoertuig en in mijn richting keek. Ik, verbalisant [verbalisant 1], keek de bestuurder daarbij enkele keren recht in de ogen. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat er naast de bestuurder een bijrijder zat.
Direct nadat de Golf ons dienstvoertuig geramd had, heb ik verbalisant, [verbalisant 2], ons dienstvoertuig gekeerd. Tijdens het keren zag ik, verbalisant [verbalisant 2], via de achteruitkijkspiegel de betreffende Golf linksaf de Lekstraat in de richting van de Rijnstraat oprijden.
(...)
6. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District Maasland, D2 - Team Noord Oss-Lith, nr. PL21Y2 2011036459-11, d.d. 12 april 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier van politie, en [verbalisant 4], agent van politie (p. 29-32 van het proces-verbaal met registratienummer PL21 YO 2011037299), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten en/of één van hen:
(...)
Collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben met het surveillancevoertuig de opening van de poort dichtgezet. Wij, [verbalisant 3] en [verbalisant 4], reden over de lange inrit van het perceel naar de parkeerplaats achter het bedrijf [A] aan de Lekstraat te Oss. Aan beide zijden stond een gaashekwerk. Het terrein was middels een hekwerk omheind.
Wij, verbalisanten, reden richting het einde van de oprijlaan waar wij zagen dat de oprijlaan over ging in een ruimer terrein. Op het moment dat wij op enkele meters het einde van de oprijlaan bereikten, zagen wij dat er een donkere Volkswagen Golf met hoge snelheid op ons ingereden kwam. Wij zagen dat dit met hoge snelheid ging omdat hij plotseling om de hoek kwam. Wij zagen dat het voertuig recht op ons afkwam gereden. Wij zagen dat er twee personen voor in de auto zaten.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], sprong uit ons dienstvoertuig en rende via de bijrijderszijde om de achterzijde van ons dienstvoertuig heen. Op het moment dat ik de achterzijde van ons dienstvoertuig passeerde zag ik aan mijn rechterzijde het verdachte voertuig langs mij opkomen. Ik hoorde dat het voertuig op het moment dat hij mij passeerde begon te accelereren. Ik, verbalisant [verbalisant 4], bedoel hiermee dat ik hoorde dat de bestuurder van het verdachte voertuig de toeren van zijn bestuurde motorvoertuig opvoerde, althans ik hoorde dat aan het motorgeluid.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat de bestuurder van het voertuig zijn snelheid verhoogde en dat hij richting de toegangspoort reed. Ik verbalisant [verbalisant 4] zag dat de collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun dienstvoertuig in de opening van de toegangspoort plaatsten.
Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat het verdachte voertuig zijn snelheid niet minderde. Ik, verbalisant [verbalisant 4], hoorde dat het verdachte voertuig bleef accelereren zoals eerder vernoemd.
Wij, verbalisanten, zagen dat de bestuurder van het voertuig met verhoogde snelheid op het dienstvoertuig in reed. Ik zag en hoorde dat het verdachte voertuig het dienstvoertuig ramde. Wij, verbalisanten, zagen dat het dienstvoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten hierdoor met kracht naar rechts opgeschoven werd. Het dienstvoertuig was zodanig neergezet dat er een opening van ongeveer 1 meter was aan de rechterzijde van het dienstvoertuig.
Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat op het moment dat het andere dienstvoertuig geramd werd aan de rechterachterzijde met kracht opzij bewoog. Ik, verbalisant [verbalisant 3], zag dat hierbij de wieldop van het rechterachterwiel van de velg sprong. Ik, verbalisant [verbalisant 4], zag dat het voertuig zijn weg vervolgde. Hierna hebben wij de achtervolging ingezet.
(...)
9. De verklaring van de getuige [verbalisant 3], zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 6 maart 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik zag dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun auto bijna dwars op de oprit hadden neergezet. De linker voorzijde van het voertuig bevond zich ongeveer een meter vanaf de zijkant van het hek. De rechter achterzijde van het voertuig bevond zich ongeveer anderhalve meter vanaf de rechterkant van het hek. Er kon geen auto meer doorheen.
Ik zag dat de VW Golf bij de poort dwars door het hekwerk reed. Ik zag ook dat de VW Golf de auto van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan de rechter zijde ramde om er tussenuit te komen. Ik zag dat de VW Golf het dienstvoertuig aan de rechterzijde raakte op het achterwiel. Ik zag dat de wieldop eraf ketste. Het dienstvoertuig maakte een zwiep naar rechts. Ik zag dat de auto werd verplaatst door de hevige klap.
10. De verklaring van de getuige [verbalisant 4], zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 6 maart 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
De auto van mijn collega's [verbalisant 1] en [verbalisant 2] stond in de opening van het hek. De voorkant van hun auto wees in de richting van de linker kant van het hek. De auto stond overdwars in de opening van het hek.
Ik keek in de auto (het hof begrijpt: de VW Golf) en ik hoorde een motorgeluid dat erop duidde dat de bestuurder gas gaf. Ik zag dat de VW Golf op de andere dienstauto inreed. Ik hoorde dat de VW snelheid bleef maken. Ik zag dat de VW Golf niet afremde. Ik zag dat hij koos voor de achterkant van het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. De VW Golf raakte de auto aan de achterkant en hij raakte ook de paal van het hek. Vervolgens scheurde hij weg.
11. De verklaring van de getuige [verbalisant 1], zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 6 maart 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
De linkerkant van ons dienstvoertuig was voorbij het uiterste punt van het draaibare deel van het hek. De auto stond niet helemaal dwars. Aan de achterkant van de auto en de zijkant van het hek was nog enige ruimte.
Collega [verbalisant 2] en ik zagen ineens onverwacht die VW Golf door het hek komen rijden in onze richting. Ik gaf [verbalisant 2] de opdracht ons dienstvoertuig naar achteren te rijden om het gat tussen onze auto en de zijkant van de poort te verkleinen. Dat is echter niet gebeurd. Dat gebeurde slechts marginaal. Misschien dat het gat een halve meter kleiner werd door de manoeuvre van [verbalisant 2]. Doordat zij ons voertuig iets naar achteren plaatste, was het voor mij duidelijk dat de VW Golf hier niet voorbij kon komen. Ik dacht dat hij zou stoppen, maar hij ging juist accelereren. Toen [verbalisant 2] en ik dat zagen, dachten wij dat hij ons zou gaan raken. Toen ik [verbalisant 2] de instructie gaf om de auto naar achteren te zetten, dacht ik dat de VW Golf ons zou gaan remmen.
De afstand tussen beide dienstvoertuigen die de VW Golf moest overbruggen, bedroeg denk ik 20 à 30 meter. Ik zag dat de VW Golf ons naderde en riep tegen [verbalisant 2]: "Houd je vast!"
Ik heb mezelf ook schrap gezet. Ik voelde dat onze auto door de aanrijding naar links werd verplaatst. Er volgde een schrikreactie.
De VW Golf is in een rechte lijn gereden naar de achterkant van onze auto.
12. De verklaring van de getuige [verbalisant 2], zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof d.d. 6 maart 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Ik zag dat de VW Golf in de richting van de achterkant van onze auto kwam rijden.
Ik wist dat hij ons wel moest raken. Uiteindelijk heb ik onze auto in de achteruit gezet en vervolgens raakte de VW Golf onze auto aan de rechter achterzijde.
Ik dacht eerst dat de VW Golf nog zou stoppen, maar hij bleef maar doorrijden. Ik dacht toen: "Shit, nu komt het". Het was even eng.
(...)
17. De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2012, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
Op 10 april 2011 ben ik betrokken geweest bij een poging tot inbraak in een pand van het bedrijf [A] in Oss. Ik wist dat we op pad gingen om een inbraak te plegen.
Een ander persoon heeft het hek opengemaakt.
Toen de auto (het hof begrijpt: de VW Golf) achter op het terrein stond, ben ik uitgestapt.
Het was de bedoeling om daar iets weg te nemen.
De auto stond met de neus de kant op waar we weer heen moesten om het terrein te verlaten, zodat we meteen weg konden rijden als het nodig was. Op een gegeven moment ben ik ingestapt en weggereden. We reden weg en kwamen de bocht om. Ik ben van mij uit bezien naar rechts uitgeweken en door het hek gegaan. Ik ben weer terug op de weg geraakt en heb mijn weg richting de poort vervolgd.
Ik heb die auto (het hof begrijpt: de tweede politieauto met als inzittenden [verbalisant 2] en [verbalisant 1]) geschampt."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2. ten laste gelegde feit. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is van poging tot zware mishandeling en/of bedreiging van de in de tenlastelegging genoemde verbalisanten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] door de verdachte, omdat:
1. er bij de verdachte geen sprake was van voorwaardelijk opzet op bedreiging dan wel op zware mishandeling;
2. het slechts aan het achteruit rijden van het dienstvoertuig is te wijten dat de verdachte niet voldoende ruimte had met gevolg dat de bumper daarvan werd geraakt.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is bij de beoordeling van het verweer uitgegaan van de inhoud van de door verbalisanten [verbalisant 3], [verbalisant 4], [verbalisant 1] en [verbalisant 2] opgemaakte processen-verbaal van bevindingen, alsmede van hun in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen, die het hof gelet op de consistentie daarvan en de omstandigheden dat zij elkaar op detailpunten ondersteunen betrouwbaar acht. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan aan het waarheidsgehalte van die verklaringen zou moeten worden getwijfeld.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen komt de volgende gang van zaken naar voren.
Na een melding van een inbraak kregen de verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op 10 april 2011 omstreeks 14.36 uur, de opdracht om naar de Lekstraat te Oss te gaan. De melding hield in dat twee personen het toegangshek van de Mercedes-dealer ([A]) met een koevoet forceerden. De daders zouden nog achter op het bedrijfsterrein aanwezig zijn.
De verbalisanten gingen vervolgens in twee afzonderlijke dienstvoertuigen ter plaatse. Het dienstvoertuig waarin [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waren gezeten, arriveerde bij de Lekstraat te Oss en de verbalisanten zagen dat een toegangshek van de Mercedes-dealer ([A]) openstond. [verbalisant 2] trad op als bestuurster. Het dienstvoertuig waarin [verbalisant 4] en [verbalisant 3] waren gezeten, reed de toegangsweg van het bedrijfsterrein op. Teneinde een eventuele vluchtroute te blokkeren, besloten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hun dienstvoertuig ter hoogte van het toegangshek dwars op de toegangsweg te zetten. De breedte van het toegangshek bedroeg volgens het rapport van de Forensische Technische Ondersteuning van de politie 5,5 meter.
Het dienstvoertuig van [verbalisant 4] en [verbalisant 3] reed in de richting van de parkeerplaats achter het terrein van [A]. Vrijwel direct kwam een personenauto van het merk Volkswagen type Golf, kleur zwart, om de hoek gereden, die - naar later bleek - werd bestuurd door de verdachte en waarin nog één ander persoon als passagier aanwezig was. De Volkswagen Golf maakte een omtrekkende beweging om het dienstvoertuig van [verbalisant 4] en [verbalisant 3] waarbij de Volkswagen Golf tegen het dienstvoertuig schampte en tegen en vervolgens over het aan de - vanaf de voorzijde van het bedrijfsterrein bezien - linkerzijde van het aan de toegangsweg gelegen hekwerk reed. De Volkswagen Golf kwam weer op de toegangsweg terecht en reed zonder af te remmen met telkens hoger wordende snelheid (accelererend) in de richting van de opening gelegen tussen het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de zijkant van het hekwerk/toegangshek. De afstand tussen de plaats waar de Volkswagen Golf na de aanrijding van het hekwerk zijn weg vervolgde tot aan het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] bedroeg volgens verbalisant [verbalisant 1] naar schatting 20 à 30 meter.
Het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] stond onder een schuine hoek met de neus in de richting van - vanaf de voorzijde van het bedrijfsterrein bezien - de linkerzijde van het hekwerk van de toegangsweg naar het bedrijf van Rüttchen. De voorzijde van het dienstvoertuig stond daarbij vrijwel tegen de linkerzijde van dit hekwerk. De afstand tussen de achterzijde van het dienstvoertuig tot aan de (vanaf de voorzijde van het bedrijfsterrein bezien) rechterzijde van het hek bedroeg volgens verbalisant [verbalisant 1] naar schatting één tot anderhalve meter.
Terwijl de Volkswagen Golf op vorenomschreven wijze in de richting van deze opening reed, reed verbalisante [verbalisant 2] op aanwijzing van [verbalisant 1] het dienstvoertuig achteruit teneinde de tussenruimte verder te verkleinen en aldus de Volkswagen Golf de doorgang te versperren ter aanhouding van de verdachte. Kort daarop reed de Volkswagen Golf met kracht tegen de achterzijde van het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan, waardoor aan het voertuig schade werd toegebracht aan de rechter achterzijde (het hof begrijpt: aan de bijrijderszijde), ter hoogte van de achterverlichting en achterbumper. De Volkswagen Golf wist vervolgens via de opening tussen de rechter zijkant van het toegangshek en de achterkant van het dienstvoertuig te ontkomen.
Uit het vorenstaande blijkt onvoldoende dat het opzet van verdachte, die zich aan de aanhouding door de politie trachtte te onttrekken en te dien einde zijn auto in de richting van de opening tussen het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en de zijkant van het toegangshek stuurde, onvoorwaardelijk gericht was op de zware mishandeling van genoemde verbalisanten.
Gelet op de omstandigheden waaronder de botsing heeft plaatsgevonden, in het bijzonder de omstandigheid dat de verdachte niet recht op het dienstvoertuig van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] afreed maar in de richting van voormelde opening, de plaats waar de door verdachte bestuurde Volkswagen Golf het dienstvoertuig heeft geraakt, de relatief geringe ernst van de aan het dienstvoertuig toegebrachte schade zoals daarvan blijkt uit de zich in het procesdossier bevindende foto's, en de feitelijke situatie zoals door het hof ter terechtzitting waargenomen op de foto's 24 en 26 opgenomen op de pagina’s 64 en 65 van het proces-verbaal van politie, kan het hof niet vaststellen dat er te dezen een aanmerkelijke kans bestond dat genoemde verbalisanten als gevolg van het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden bekomen. Aldus kan evenmin worden bewezen dat in het onderhavige geval bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de zware mishandeling van genoemde verbalisanten. Bijgevolg zal de verdachte van het onder 2. als eerste ten laste gelegde feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2. als tweede ten laste gelegde feit overweegt het hof als volgt.
Uit de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte probeerde met zijn auto te ontsnappen door de aanwezige opening tussen de politieauto en het hekwerk, welke opening ongeveer één tot anderhalve meter breed was en aldus redelijkerwijs te klein was om met een personenauto als de onderhavige doorheen te rijden zonder de politieauto te raken. Dat de opening in die zin te klein was moet voor de verdachte, evenals voor ieder ander weldenkend mens, redelijkerwijs kenbaar zijn geweest. De verdachte heeft desondanks, accelererend en met een gezien de omstandigheden aanzienlijke snelheid, zijn auto in de richting van voormelde opening gestuurd. Kennelijk was het hem om het even of hij de politieauto daarbij zou raken.
Door onder die omstandigheden toch zijn auto door die te kleine opening te manoeuvreren heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de inzittenden van de politieauto, voor wie duidelijk was dat een botsing onvermijdelijk was, zouden vrezen dat zij door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen bekomen.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is voorts vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen.
Vorenomschreven handelen van verdachte - dat vanwege de omstandigheid dat een botsing onvermijdelijk was kan worden bestempeld als het inrijden op een politieauto – is in het algemeen geëigend om een dergelijke vrees bij de bedreigde op te wekken. Voorts zijn de omstandigheden waaronder het inrijden plaatsvond, zoals hiervoor uiteen gezet, naar oordeel van het hof, dusdanig dat bij de inzittenden van de politieauto die vrees ook redelijkerwijs kon ontstaan. De omstandigheid dat verbalisante [verbalisant 2] ter aanhouding van de verdachte het dienstvoertuig nog achteruit heeft gereden teneinde de opening tussen het voertuig en de zijkant van het hek te verkleinen, kan aan het vorenstaande niet afdoen.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen."
2.3.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met zware mishandeling is in een geval als het onderhavige vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448) en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. HR 17 januari 1984, ECLI:NL:HR:1984:AC8252, NJ 1984/479).
2.4.
Het Hof heeft, kort gezegd, vastgesteld dat de verdachte met zijn auto probeerde te ontsnappen door de opening tussen een hekwerk en een politieauto, terwijl die opening redelijkerwijze - ook voor de verdachte kenbaar - te klein was om daar met zijn auto doorheen te rijden, zodat een botsing met de politieauto onvermijdelijk was. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat, nu deze onvermijdelijkheid duidelijk was voor de inzittenden van die politieauto, [verbalisant 1] en [verbalisant 2], bij die inzittenden door deze gedragingen van de verdachte in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen bekomen, alsmede dat de verdachte, door toch zijn auto in de richting van de te kleine opening te manoeuvreren, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze vrees zou ontstaan.
2.5.
Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste opvatting omtrent het begrip bedreiging als bedoeld in art. 285 Sr en is, mede gelet op de door het Hof gebezigde bewijsvoering, niet onbegrijpelijk. De bewezenverklaring is naar de eis der wet met redenen omkleed. Voor zover het middel steunt op de opvatting dat het oordeel van het Hof niet begrijpelijk is in het licht van de motivering die het Hof heeft gegeven voor de vrijspraak van de onder 2 als eerste feit tenlastegelegde poging tot zware mishandeling, faalt het reeds omdat die vrijspraak niet aan het oordeel van de Hoge Raad is onderworpen, terwijl overigens opmerking verdient dat het opzetvereiste bij bedreiging met zwaar lichamelijk letsel is gericht op het in redelijkheid kunnen ontstaan van de vrees dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en niet op het daadwerkelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van Den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 november 2013.