Uitspraak
[klaagster 2], gevestigd te [vestigingsplaats].
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
5 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 23 januari 2013. De zaak betreft een vordering tot het verlenen van verlof voor de overdracht van inbeslaggenomen stukken aan de Russische autoriteiten, zoals bedoeld in artikel 552p van het Wetboek van Strafvordering. De Officier van Justitie had cassatie ingesteld tegen de afwijzing van deze vordering door de rechtbank. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd, omdat het oordeel van de rechtbank dat het beklag gegrond moest worden verklaard niet begrijpelijk was. Hierdoor is de grondslag van de bestreden beschikking komen te vervallen.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de voorwaarde waaronder het middel was voorgesteld, is vervuld door de vernietiging van de eerdere beschikking in een aanverwante zaak. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van de vordering tot verlof onterecht was, en heeft de zaak terugverwezen naar de Rechtbank Midden-Nederland voor een nieuwe behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een begrijpelijke motivering door de lagere rechtbanken in zaken die betrekking hebben op de overdracht van inbeslaggenomen goederen aan buitenlandse autoriteiten.
De beslissing van de Hoge Raad is genomen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.