Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
5 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 29 september 2011. De zaak betreft een schending van het ambtsgeheim, zoals bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1967, heeft zijn beroep in cassatie laten indienen door zijn advocaat, mr. M.P. Nan, te Arnhem. De waarnemend Advocaat-Generaal, J. Wortel, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld. Het is vastgesteld dat er meer dan twee jaren zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden. Aangezien het Hof de verdachte weliswaar strafbaar heeft verklaard, maar geen straf of maatregel heeft opgelegd, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enige rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad volstaat met dit oordeel.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 5 november 2013 het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.