Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beoordeling van het derde middel
5.Slotsom
6.Beslissing
2 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden voor afpersing. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte rekening had gehouden met een feit waarvoor de verdachte nog niet onherroepelijk was veroordeeld. Dit leidde tot de conclusie dat de overweging van het Hof niet begrijpelijk was, aangezien de strafzaak betreffende dat feit nog in cassatie aanhangig was. De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte geen belang had bij vernietiging van de bestreden uitspraak, omdat in de andere zaak de veroordeling onherroepelijk zou worden door de uitspraak van de Hoge Raad.
Daarnaast werd er een klacht ingediend over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was en leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in het strafproces en de noodzaak voor de rechterlijke macht om deze termijn te respecteren.