ECLI:NL:HR:2013:116

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
18 juli 2013
Zaaknummer
11/05040
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf in cassatie wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden voor afpersing. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte rekening had gehouden met een feit waarvoor de verdachte nog niet onherroepelijk was veroordeeld. Dit leidde tot de conclusie dat de overweging van het Hof niet begrijpelijk was, aangezien de strafzaak betreffende dat feit nog in cassatie aanhangig was. De Hoge Raad stelde vast dat de verdachte geen belang had bij vernietiging van de bestreden uitspraak, omdat in de andere zaak de veroordeling onherroepelijk zou worden door de uitspraak van de Hoge Raad.

Daarnaast werd er een klacht ingediend over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, omdat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad oordeelde dat dit middel gegrond was en leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de gevangenisstraf, en verwierp het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in het strafproces en de noodzaak voor de rechterlijke macht om deze termijn te respecteren.

Uitspraak

2 juli 2013
Strafkamer
nr. 11/05040
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 oktober 2011, nummer 21/002587-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt onder meer dat de opgelegde straf onvoldoende met redenen is omkleed, nu het Hof ten onrechte rekening heeft gehouden met een feit ter zake waarvan de verdachte nog niet onherroepelijk was veroordeeld.
3.2.1.
Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden.
3.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de oplegging van de straf onder meer het volgende overwogen:
"De bewezenverklaarde afpersing getuigt enerzijds van een schokkende onverschilligheid ten opzichte van de slachtoffers die zich geconfronteerd zagen met een tweetal mannen met bivakmutsen over hun hoofd en pistolen in hun handen van wie één dat vuurwapen op hen gericht hield. Verdachtes mededader heeft bovendien daadwerkelijk geweld gebruikt door nadat hij over de toonbank van de slagerij was gesprongen, met het pistool één van de aangevers tegen zijn rug te slaan.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke gebeurtenissen diepe indruk maken op slachtoffers en niet zelden leiden tot een trauma dat hen mogelijk hun leven lang parten speelt. In dat licht bezien is de strafoplegging door de rechtbank die het onderhavige feit had gevoegd met een eerder door verdachte gepleegde afpersing begrijpelijk. Bovendien heeft het hof gelet op de Landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting waarin voor een enkele overval een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend wordt geacht. Ten nadele van verdachte weegt mee dat verdachte enkele maanden voorafgaand aan dit feit een soortgelijk feit had gepleegd zodat dit feit niet op zichzelf staat. Verdachte heeft door zijn ontkennende proceshouding op geen enkele wijze inzicht gegeven in zijn beweegredenen waardoor het hof onmogelijk kan inschatten of er een kans is op herhaling van dergelijke feiten in de toekomst."
3.3.
Aangenomen dat het Hof in zijn overweging "dat verdachte enkele maanden voorafgaand aan dit feit een soortgelijk feit had gepleegd zodat dit feit niet op zichzelf staat", tot uitdrukking heeft willen brengen dat de verdachte ter zake van dat eerdere feit onherroepelijk is veroordeeld, is die overweging niet begrijpelijk aangezien de dat feit betreffende strafzaak in cassatie aanhangig is onder nr. 11/05039 en de veroordeling ter zake van dat feit dus nog niet onherroepelijk is. Het middel is derhalve in zoverre terecht voorgesteld. De verdachte mist echter belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak aangezien in die zaak bij arrest van heden de verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk wordt verklaard en de veroordeling ter zake van dat feit daardoor onherroepelijk wordt.

4.Beoordeling van het derde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.

5.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeventien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op
2 juli 2013.