Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
19 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het aanbieden van taxidiensten op het luchtvaartterrein van Schiphol zonder de vereiste schriftelijke toestemming van de exploitant. Het Gerechtshof had geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van artikel 2.3 van het Aanvullend luchthavenreglement. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was, omdat de relevante bepalingen van het Aanvullend luchthavenreglement op het moment van de overtreding niet meer van kracht waren. Hoofdstuk VIIa, waarin de overtreding was strafbaar gesteld, was per 1 november 2009 vervallen. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet kon worden vervolgd voor een feit dat ten tijde van de overtreding niet strafbaar was gesteld. De waarnemend Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en ontslag van alle rechtsvervolging. De Hoge Raad volgde deze conclusie en besloot om de zaak zelf af te doen, waarbij de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit arrest benadrukt het belang van de geldigheid van de wetgeving op het moment van de vermeende overtreding.