Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvrage tot herziening
3.Beoordeling van de aanvrage
4.Beslissing
19 november 2013.
Hoge Raad
Op 19 november 2013 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een herzieningsaanvraag van een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De aanvrager, geboren in 1969, had een gevangenisstraf van dertig maanden opgelegd gekregen voor verduistering en diefstal uit een woning. De aanvrage tot herziening was ingediend door mr. M.J.N. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat volgens artikel 454, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, een herzieningsaanvraag moet worden ingediend bij het Gemeenschappelijk Hof. Hierdoor mist de Hoge Raad de bevoegdheid om van de aanvrage kennis te nemen. De Hoge Raad concludeert dat de aanvrager de aanvrage heeft willen indienen bij het daartoe aangewezen gerecht.
In zijn beslissing verklaart de Hoge Raad zich onbevoegd om van de aanvrage kennis te nemen en bepaalt dat de aanvrage zal worden doorgezonden aan de Griffier van het Gemeenschappelijk Hof. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in aanwezigheid van de griffier S.P. Bakker. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting, waarbij de raadsheren Balkema en Ilsink buiten staat waren om het arrest te ondertekenen.