Uitspraak
,namens:
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.De conclusie van de Advocaat-Generaal
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
19 november 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Rechtbank Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1953, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en een geldboete van € 450.000,- wegens belastingfraude. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op nieuwe feiten die volgens de aanvrager niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszaak. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben concludeerde dat de aanvraag tot herziening moest worden afgewezen.
De Hoge Raad beoordeelde de gronden voor herziening en oordeelde dat de aanvrager niet had aangetoond dat de nieuwe feiten een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging zouden rechtvaardigen. De aanvrager voerde aan dat het Openbaar Ministerie in strijd met het Una Via-beginsel had gehandeld door zowel bestuursrechtelijke als strafrechtelijke vervolging in te stellen. De Hoge Raad oordeelde echter dat de wetgeving ten tijde van de feiten dit niet uitsloot.
Daarnaast werden andere gronden voor herziening, zoals onjuistheden in de belastingaangifte, eveneens ongegrond verklaard. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening niet voldeed aan de vereisten van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, dat bepaalt dat er nieuwe feiten moeten zijn die het ernstige vermoeden wekken dat het onderzoek anders had kunnen uitpakken.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. Dit arrest is gewezen door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en is openbaar uitgesproken.