In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2013 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit van een minderjarige, ingediend door [verzoeker], die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van het kind. Het verzoek is gedaan op basis van artikel 3 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap. De zaak betreft de erkenning van de minderjarige in het kader van een polygaam huwelijk dat in het buitenland is gesloten. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling aandacht besteed aan de vraag of de betrokkenheid bij de Nederlandse rechtssfeer en de openbare orde in het geding zijn. De Hoge Raad verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 september 2012, waartegen het beroep in cassatie is ingesteld. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst, heeft verzocht het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal P. Vlas heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, met toepassing van artikel 81 lid 1 RO. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat dit geen nadere motivering behoeft, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand blijft.