Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's-Hertogenboschvan 18 april 2013, nr. 10/00828, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2002 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 november 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 18 april 2013, betreffende de aan [X] B.V. opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2002. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures en de rol van de Hoge Raad als hoogste rechtscollege in Nederland. De beslissing is genomen door vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski. Deze uitspraak heeft implicaties voor toekomstige cassatieprocedures, vooral in gevallen waar de ontvankelijkheid van het beroep ter discussie staat. De Hoge Raad bevestigt hiermee zijn rol in het waarborgen van de rechtszekerheid en het efficiënt functioneren van het rechtsstelsel.