De bestreden uitspraak houdt als beslissing van de Rechtbank omtrent het in het middel bedoelde verzoek het volgende in:
"3.4 Voorwaardelijk verzoek om aanhouding
Ten slotte heeft de verdediging verzocht om, als niet op inhoudelijke gronden tot weigering van de uitlevering dan wel aanhouding van de behandeling van het verzoek wordt beslist, aanhouding van de zaak te bevelen teneinde een aantal getuigen te horen.
Ter zitting van 15 juni 2012 is reeds verzocht deze getuigen te horen. De rechtbank heeft dit verzoek toen afgewezen. De verdediging meent dat deze beslissing niet correct is en de gegeven motivering deze beslissing niet kan dragen. Ten eerste is er geen sprake van een mogelijke, maar van een reeds voltooide en nog immer voortdurende dreigende schending van de mensenrechten van de opgeëiste persoon. Voorts heeft de rechtbank een aantal stappen overgeslagen. In dit verband wordt door de verdediging op twee arresten van de Hoge Raad gewezen (LJN-nummers: BB7699 en BW2489). Het verzoek tot het horen van de getuigen is gebaseerd op artikel 26, eerste lid, juncto artikel 4 ULW. Om te kunnen komen tot een antwoord op de vraag of er sprake is van een dreigende of van een voltooide schending van de artikelen 2 en 3 EVRM zijn de door de verdediging verzochte getuigenverhoren noodzakelijk. De getuigen kunnen immers verklaren over de (ernst van de) bloedwraak en over de vraag of de Albanese autoriteiten hiertegen bescherming kunnen bieden. Die vragen hebben alle betrekking op het onderzoek naar de mogelijkheid tot inwilliging van het uitleveringsverzoek.
Daarnaast ziet inwilliging van het uitleveringsverzoek niet enkel op inwilliging door de rechtbank, maar ook op inwilliging door de Minister van Veiligheid en Justitie. De Minister bezit immers geen zelfstandige mogelijkheid om getuigen te horen en is voor zijn beslissing in belangrijke mate afhankelijk van het feitenonderzoek door de rechtbank.
Gezien het voorgaande is de rechtbank de aangewezen instantie om getuigen te horen. De getuigen kunnen verklaren over de voltooide mensenrechtenschendingen door de bloedwraak die destijds is uitgesproken.
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd verzet tegen het voorwaardelijke aanhoudingsverzoek. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar hetgeen hij ter zitting van 15 juni 2012 over het horen van de getuigen heeft gezegd en in het proces-verbaal van die zitting is opgenomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank gaat er onder verwijzing naar hetgeen onder 3.2 is overwogen van uit dat er, zoals is betoogd door de opgeëiste persoon, bloedwraak is uitgesproken en dat de bloedwraak in 2012 nog steeds actueel is.
Gelet hierop hoeven de getuigen niet te worden gehoord met het oog op het onderbouwen van de uitgesproken bloedwraak en de gevolgen hiervan, te weten de dreigende schending van de mensenrechten van de opgeëiste persoon.
Voorts heeft de rechtbank onder 3.2 geoordeeld dat er geen sprake is van een reeds voltooide schending van artikel 2 dan wel 3 EVRM. Gesteld noch gebleken is immers dat de opgeëiste persoon de bescherming van de autoriteiten heeft ingeroepen voorafgaand aan zijn vlucht uit Albanië. Om die reden acht de rechtbank het evenmin noodzakelijk om getuigen te horen over wat zich feitelijk heeft voorgedaan voorafgaand aan die vlucht.
Ten slotte zouden de getuigen verklaringen kunnen afleggen over de vraag of de Albanese autoriteiten tegen bloedwraak bescherming zouden kunnen bieden, wat mede van belang is voor de beslissing die de minister van Veiligheid en Justitie dient te nemen. Ook hierin ziet de rechtbank geen reden om tot aanhouding voor het horen van de getuigen over te gaan om de hiernavolgende redenen.
De verdediging heeft niet onderbouwd dat de getuigen over (essentiële) informatie zouden kunnen beschikken over de vraag of de Albanese overheid al dan niet bescherming kan bieden aan de opgeëiste persoon als hij wordt uitgeleverd. Voorts heeft mr. Rupert op 4 en 5 september 2012 stukken aan de rechtbank gezonden, te weten:
- verklaringen die twee broers van de opgeëiste persoon, [betrokkene 1] en [betrokkene 2], op 15 juni 2012 hebben afgelegd voor mr. J. Kuijper (vertaald in het Nederlands),
- een (in het Nederlands vertaald) rapport van het instituut "het huis van gerechtigheid en nationale verzoening" van A. Loci; en
- een emailbericht van [betrokkene 3] met bijlagen: "oproep tot gezamenlijke stellingname in gebed tegen bloedwraak",
en heeft de rechtbank deze stukken in het dossier gevoegd. De minister kan aldus kennis nemen van de inhoud hiervan. Daarnaast kan de minister nadere informatie inwinnen over de bloedwraak en de (on)mogelijkheid om de opgeëiste persoon hiertegen van overheidswege te beschermen."