Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 2 mei 2013, nr. 11/00615, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 2 mei 2013, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2007. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, maar dit bezwaar werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Hierop heeft de Rechtbank te Haarlem het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank heeft vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Het Hof heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, maar het bezwaar zelf ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof cassatie ingesteld en daarbij verschillende klachten aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat er geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, op 29 november 2013.