ECLI:NL:HR:2013:1555

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
12/01681
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van strafbare feiten in cassatieprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 maart 2012. De verdachte was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Arnhem voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, begaan op of omstreeks 3 juli 2003. De Politierechter had de verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. Het Hof heeft deze veroordeling bevestigd, maar de Hoge Raad heeft in cassatie de vraag behandeld of het feit inmiddels was verjaard.

De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen, omdat het feit verjaard was. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat het feit niet was verjaard, in overeenstemming met het oordeel van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, die de verjaringstermijnen en de stuiting van de verjaring door vervolging regelen. De Hoge Raad oordeelde dat de verstekmededelingen die aan de verdachte waren gedaan, als daden van vervolging moesten worden aangemerkt, waardoor de verjaring was gestuit.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden en er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest bevestigt de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met verjaringstermijnen in strafzaken en de impact van vervolgingshandelingen op deze termijnen.

Uitspraak

3 december 2013
Strafkamer
nr. S 12/01681
EC/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 maart 2012, nummer 21/003661-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.J. Schadd, advocaat te Arnhem, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen - behoudens voor zover het Hof het vonnis waarvan beroep heeft vernietigd - en de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging.

2 Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

3.1.
De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen - behoudens voor zover het Hof het vonnis waarvan beroep heeft vernietigd - en wegens verjaring van het tenlastegelegde feit de Officier van Justitie alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging.
3.2.
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte - zakelijk weergegeven - tenlastegelegd het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in art. 3 onder B Opiumwet gegeven verbod, begaan op of omstreeks 3 juli 2003. De Politierechter in de Rechtbank Arnhem heeft de verdachte bij vonnis van 26 mei 2004 ter zake van dit feit bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. Het Hof heeft bij het thans bestreden arrest van 26 maart 2012, met vernietiging van het vonnis van de Politierechter, het tenlastegelegde bewezenverklaard en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
3.3.
Voormeld feit is in art. 11, tweede lid, in verbinding met art. 13, tweede lid, Opiumwet strafbaar gesteld als misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren is gesteld. Op grond van art. 70, eerste lid aanhef en onder 2˚, Sr bedraagt de termijn van verjaring zes jaren.
3.4.
Ingevolge het thans geldende, hier toepasselijke art. 72, eerste lid, Sr wordt de verjaring van het recht tot strafvordering gestuit door elke daad van vervolging, dus ook zonder dat die daad de vervolgde bekend of hem betekend is.
3.5.
Bij de stukken bevinden zich vier verstekmededelingen als bedoeld in art. 366 Sv met betrekking tot het vonnis van de Politierechter van 26 mei 2004, gedateerd 18 juni 2004, 12 juli 2004, 17 november 2008 en 6 april 2010. In verband met het bepaalde in art. 557, tweede lid, Sv strekten deze mededelingen ertoe te bewerkstelligen dat het vonnis van de Politierechter voor tenuitvoerlegging vatbaar werd . Dit brengt mee dat elk van die mededelingen dient te worden aangemerkt als een daad van vervolging in de zin van art. 72 Sr.
3.6.
Het in het bestreden arrest van 26 maart 2012 besloten liggende oordeel van het Hof dat, kort gezegd, het tenlastegelegde feit niet is verjaard, is - gelet op het vorenoverwogene - juist.

4.Slotsom

Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op
3 december 2013.