Uitspraak
1.Geding in cassatie
2 Beoordeling van het middel
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
3 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 maart 2012. De verdachte was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Arnhem voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, begaan op of omstreeks 3 juli 2003. De Politierechter had de verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken. Het Hof heeft deze veroordeling bevestigd, maar de Hoge Raad heeft in cassatie de vraag behandeld of het feit inmiddels was verjaard.
De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou moeten vernietigen, omdat het feit verjaard was. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat het feit niet was verjaard, in overeenstemming met het oordeel van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar de relevante artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht, die de verjaringstermijnen en de stuiting van de verjaring door vervolging regelen. De Hoge Raad oordeelde dat de verstekmededelingen die aan de verdachte waren gedaan, als daden van vervolging moesten worden aangemerkt, waardoor de verjaring was gestuit.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, omdat het middel niet tot cassatie kon leiden en er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak. Dit arrest bevestigt de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met verjaringstermijnen in strafzaken en de impact van vervolgingshandelingen op deze termijnen.