Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 13 september 2012, nr. 11/00351, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2006. De belanghebbende, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag, maar de Inspecteur handhaafde deze aanslag. De Rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde.
In cassatie heeft belanghebbende een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en heeft tevens een voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld, waarbij één middel werd voorgesteld. Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord en een conclusie van repliek ingediend in het principale beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van het Hof leidde, werd het voorwaardelijke incidentele beroep niet behandeld. De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 6 december 2013 door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren C.B. Bavinck en L.F. van Kalmthout, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.