Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 21 maart 2013, nr. 11/00995, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [X] B.V. tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die betrekking heeft op een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2006. De belanghebbende, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen de oorspronkelijke aanslag, die door de Inspecteur was verminderd. De Rechtbank te Haarlem verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en stelde het verlies van dat jaar vast op nihil. De Inspecteur ging echter in hoger beroep bij het Gerechtshof, dat de uitspraak van de Rechtbank vernietigde en het beroep ongegrond verklaarde.
Belanghebbende stelde vervolgens beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het Hof, waarbij één middel werd voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in. De Hoge Raad beoordeelde het middel en oordeelde dat het niet tot cassatie kon leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd vastgesteld dat het middel geen rechtsvragen opriep die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest werd uitgesproken op 6 december 2013 door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.