Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
2 juli 2013.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gedateerd 4 maart 2011. De verdachte, geboren in 1967, had een beroep ingesteld tegen de opgelegde straf. De advocaat van de verdachte, mr. D. Greven, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft ambtshalve de bestreden uitspraak beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis.
In de slotsom heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft het aantal uren te verrichten taakstraf en de duur van de vervangende hechtenis. De nieuwe beslissing houdt in dat de taakstraf is verminderd naar 190 uren, subsidiair 95 dagen hechtenis, terwijl het beroep voor het overige is verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2013 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren W.F. Groos en N. Jörg, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.