Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
10 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1972, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin hij was veroordeeld voor een poging tot inbraak met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van geld of goederen. De Hoge Raad oordeelde dat het 'oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening' niet zonder meer kan worden afgeleid uit de bewijsvoering, vooral niet in het licht van de argumenten die door de verdachte en zijn raadsman tijdens de procedure naar voren zijn gebracht. De verdachte had verklaard dat hij het pand wilde kraken, omdat hij op het punt stond zijn eigen woning te verliezen. Dit argument werd door het hof niet overtuigend weerlegd, wat leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring van het oogmerk niet naar behoren was onderbouwd. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over het onder 3 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, wat betekent dat andere onderdelen van de uitspraak in stand blijven.