In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende kinderalimentatie. De verzoekster, een vrouw wonende in Sint Maarten, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die op 2 maart 2012 was gegeven. De man, wonende in de Verenigde Staten, was niet verschenen in de procedure. De vrouw verzocht de man te veroordelen tot betaling van kinderalimentatie van US$ 2.000 per maand, maar het gerecht had dit verzoek afgewezen. Het hof had de beschikking van het gerecht vernietigd en de man veroordeeld tot betaling van US$ 450 per maand aan de Voogdijraad, evenals de betaling van schoolgeld en ziektekostenverzekering voor het kind.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd hoe de hoogte van de kinderalimentatie was vastgesteld. De klachten van de vrouw hielden in dat het hof de bepaling van de alimentatie had gerelateerd aan de wettelijke maatstaven zonder de behoefte van het kind en de draagkracht van de man vast te stellen. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven, omdat er onvoldoende inzicht was gegeven in de feitelijke behoefte van het kind en de draagkracht van de man. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling en beslissing.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de behoefte van het kind en de draagkracht van de alimentatieplichtige bij het vaststellen van kinderalimentatie. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke uitspraak gedaan die gevolgen kan hebben voor toekomstige zaken omtrent kinderalimentatie.