Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
4.Beslissing
17 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2013 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een vonnis van de Rechtbank Amsterdam. De aanvraagster, geboren in 1979, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden voor het medeplegen van opzettelijk gebruik maken van een valse kaart, het voorhanden hebben van een valse kaart, en oplichting. De aanvraag tot herziening was ingediend door haar advocaat, mr. W.L.C. Rijk, en betrof een vonnis van 11 maart 2010.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvraag niet voldeed aan de eisen zoals gesteld in artikel 460 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat een herzieningsaanvraag voldoende gemotiveerd is en de gronden waarop deze berust, duidelijk vermeldt. De aanvraagster voerde aan dat er nieuwe omstandigheden waren die zouden wijzen op mensenhandel en dat zij onder dwang een vals paspoort had moeten gebruiken. Echter, de Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag niet de redenen vermeldde waarom deze nieuwe omstandigheden tot een andere beslissing zouden hebben geleid.
De Hoge Raad benadrukte dat een aanvraag tot herziening die niet voldoet aan de motiveringseisen niet in behandeling kan worden genomen. Aangezien de aanvraagster niet voldoende had aangetoond dat het gestelde novum tot een andere uitkomst had kunnen leiden, werd de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de Hoge Raad de aanvraag niet verder in behandeling nam en de eerdere veroordeling in stand bleef.
De uitspraak werd gedaan door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, en werd openbaar uitgesproken in de rechtszaal.