ECLI:NL:HR:2013:2046

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
18 december 2013
Zaaknummer
12/04282
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over executoriaal derdenbeslag en verzetmogelijkheden bij strafrechtelijke boete

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een arrest van het gerechtshof Arnhem. De zaak betreft een vordering tot opheffing van executoriaal derdenbeslag dat door het Openbaar Ministerie was gelegd ter uitvoering van een dwangbevel tot betaling van een strafrechtelijke boete van € 20.000,--. De eiser, die was veroordeeld tot deze boete, vorderde dat het beslag op zijn bankrekening zou worden opgeheven en dat er een verbod zou komen op nieuwe beslaglegging. De Hoge Raad oordeelde dat de eiser niet-ontvankelijk was in zijn vordering bij de civiele rechter, omdat hij de mogelijkheid had om verzet aan te tekenen bij de strafrechter. Dit verzet kon worden ingediend vanaf het moment dat het dwangbevel werd betekend, en de eiser had dus voldoende rechtsmiddelen tot zijn beschikking om zijn bezwaren tegen de beslaglegging aan te vechten. De Hoge Raad bevestigde dat de rechtsgang voldoende waarborgen biedt en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. De Hoge Raad verwierp het beroep van de eiser en veroordeelde hem in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

20 december 2013
Eerste Kamer
nr. 12/04282
EE/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te ’s-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.W.H. van Wijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Staat.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 321775/KG ZA 12-200 van de rechtbank Utrecht van 6 april 2012;
b. het arrest in de zaak 200.106.763 van het gerechtshof te Arnhem van 10 juli 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor de Staat toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam strafrechtelijk veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 20.000,--.
(ii) In het kader van de tenuitvoerlegging van dat arrest heeft het Openbaar Ministerie ten laste van [eiser] een dwangbevel uitgevaardigd voor genoemd bedrag.
(iii) Het Openbaar Ministerie heeft uit kracht van genoemd dwangbevel ten laste van [eiser] executoriaal derdenbeslag laten leggen op onder meer de bankrekening van (de echtgenote van) [eiser]. Op deze rekening werden overgemaakt de toeslagen van de belastingdienst, de kinderbijslag en het gedeelte van de bijstandsuitkering van [eiser] dat onder de beslagvrije voet valt.
3.2
[eiser] heeft in dit kort geding veroordeling van de Staat gevorderd om het beslag op de bankrekening op te heffen en een verbod om opnieuw op deze rekening beslag te leggen. Daarnaast heeft hij veroordeling van de Staat gevorderd om eventueel reeds geïnde bedragen aan hem terug te betalen. Aan zijn vorderingen heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat het beslag jegens hem onrechtmatig is. Op de bankrekening ontvangen hij en zijn echtgenote als gevolg van een eerder gelegd executoriaal derdenbeslag onder de Sociale Dienst slechts het bedrag van de “beslagvrije voet”. Het onderhavige beslag heeft daarom ten gevolge dat [eiser] geen middelen van bestaan meer overhoudt. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen.
3.3
Het hof heeft deze beslissing vernietigd en [eiser] alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft het overwogen, kort samengevat, dat [eiser] ingevolge art. 575 lid 3 Sv en art. 576 lid 6 Sv verzet had kunnen doen tegen de tenuitvoerlegging, waarmee voor hem een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan om zijn bezwaren tegen de beslaglegging ter beoordeling aan de rechter voor te leggen. Voor een uitzondering wegens uitzonderlijke of buitengewoon spoedeisende omstandigheden heeft het hof geen gronden aanwezig geoordeeld. (rov. 3.3 en 3.4)
3.4
Het middel klaagt dat het hof heeft miskend dat deze verzetmogelijkheid eerst kan worden benut indien beslag wordt gelegd, maar dat daarmee niet “een algeheel beslagverbod, eveneens ziend op toekomstige beslaglegging onder hetzelfde dwangbevel” kan worden gevorderd of bewerkstelligd.
De klacht faalt. Het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel ingevolge art. 575 lid 3 Sv of tegen het verhaal ingevolge art. 576 lid 6 Sv kan vanaf de aanvang van de tenuitvoerlegging, respectievelijk het verhaal worden gedaan. De geëxecuteerde behoeft derhalve geen beslaglegging af te wachten, maar kan verzet doen zodra hij door de betekening van het dwangbevel of de kennisgeving van het verhaal kennis heeft gekregen van het voornemen tot tenuitvoerlegging van het dwangbevel of het verhaal. In het geval waarin het verzet gegrond wordt verklaard, en het Openbaar Ministerie nogmaals tot tenuitvoerlegging of verhaal overgaat, kan de geëxecuteerde desgewenst wederom ingevolge art. 575 lid 3 Sv of art. 576 lid 6 Sv daartegen verzet doen. Het hof heeft dan ook terecht geoordeeld dat het hier bedoelde verzet een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang is, die aan de ontvankelijkheid van een vordering tot het opleggen van een verbod tot het leggen van beslag bij de burgerlijke rechter in de weg staat.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 799,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren C.A. Streefkerk, M.A. Loth, G. de Groot en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
20 december 2013.