ECLI:NL:HR:2013:2098

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
12/04589
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kavelruilovereenkomst en uitleg van kwijtingsbeding in leveringsakte

In deze zaak gaat het om een kavelruilovereenkomst waarbij ProRail B.V. een koopprijs van € 248.671,55 voor cultuurgrond niet heeft ontvangen. De Hoge Raad behandelt de uitleg van een kwijtingsbeding in de leveringsakte, waarin partijen elkaar finale kwijting hebben verleend voor hun wederzijdse verplichtingen. De zaak is ontstaan na de aanleg van de Betuweroute, waarbij ProRail compensatie heeft geboden aan [verweerster 2] voor het verlies van pachtgrond. De Hoge Raad oordeelt dat de kwijting niet kan worden uitgelegd als ook betrekking hebbend op de niet-betaalde koopprijs, omdat deze niet was voldaan ten tijde van de akte. De rechtbank had de vordering van ProRail tot betaling van de koopprijs toegewezen, maar het hof had deze afgewezen. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij ProRail in het gelijk is gesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de vordering tot betaling van de koopprijs terecht is toegewezen, omdat de kwijting niet van toepassing is op de situatie waarin de koopprijs abusievelijk niet is betaald. De kosten van de procedure worden toegewezen aan ProRail.

Uitspraak

20 december 2013
Eerste Kamer
nr. 12/04589
LZ/GB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
EISERES tot cassatie,
advocaten: voorheen mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk, thans mr. J.F. de Groot en mr. P.A. Fruytier,
t e g e n
1. [verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
advocaten: mr. R.P.J.L. Tjittes en mr. M.A.M. Essed.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als enerzijds ProRail en anderzijds als [verweerder 1] en [verweerster 2] en gezamenlijk als [verweerders]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 201323/HA ZA 10-1096 van de rechtbank Arnhem van 1 september 2010 en 29 december 2010;
b. het arrest in de zaak 200.084.833 van het gerechtshof te Arnhem van 29 mei 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Prorail beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping.
De advocaat van ProRail heeft bij brief van 27 september 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) Als gevolg van de aanleg van de Betuweroute zou [verweerster 2] 04.12.67 ha pachtgrond verliezen.
Ter compensatie daarvan heeft NS Railinfrabeheer B.V., de rechtsvoorgangster van Prorail, medio 2002 in het kader van een ruilverkaveling (a) 05.48.00 ha cultuurgrond aan [verweerster 2] verkocht voor een bedrag van € 248.671,55 en (b) toegezegd om de schade door het verlies van de pachtgrond te vergoeden tot een bedrag van € 276.710,29.
(ii) De onder (a) genoemde verplichting tot levering van de cultuurgrond en de onder (b) genoemde verplichting tot betaling van schadevergoeding zijn vastgelegd in de met betrekking tot de ruilverkaveling tot stand gekomen kavelruilovereenkomst. De levering van de grond heeft plaatsgevonden bij akte van 7 mei 2002, die getiteld is “Toedeling met levering”. De akte vermeldt onder meer dat partijen elkaar over en weer finale kwijting geven ten aanzien van de verplichtingen aangegaan bij de kavelruilovereenkomst en in de akte geconstateerd.
(iii) Volgens de bij de akte van 7 mei 2002 behorende afrekeningen van de notaris van dezelfde datum kwam [verweerster 2] op grond van die akte het hiervoor onder (i) achter (b) genoemde bedrag van € 276.710,29 toe. Dat bedrag is aan [verweerster 2] voldaan.
(iv) Bij brieven van 2 februari 2005 en 10 maart 2005 heeft Prorail [verweerster 2] verzocht alsnog de hiervoor onder (i) achter (a) genoemde koopprijs van € 248.671,55 te voldoen. Dat heeft [verweerster 2] met een beroep op de hiervoor onder (ii) genoemde finale kwijting geweigerd. Bij brief van 21 juli 2005 heeft Prorail een beroep gedaan op dwaling met betrekking tot die kwijting.
3.2.1
Prorail vordert in dit geding betaling van het bedrag van de koopprijs. Aan deze vordering heeft zij primair ten grondslag gelegd dat de koopprijs en de schadevergoeding van € 276.710,29 met elkaar zijn verrekend, zodat de uitbetaling van dat laatste bedrag onverschuldigd heeft plaatsgevonden tot het bedrag van de koopprijs ([verweerster 2] had slechts het verschil tussen beide, € 28.038,74, dienen te ontvangen). Subsidiair heeft zij aangevoerd dat als geen verrekening heeft plaatsgevonden, zij nog recht heeft op betaling van de koopprijs. De in de akte van 7 mei 2002 opgenomen kwijting staat daaraan volgens haar niet in de weg.
3.2.2
De rechtbank heeft de vordering van Prorail op de subsidiaire grondslag toegewezen. Zij was van oordeel dat geen verrekening heeft plaatsgevonden. Het beroep van [verweerster 2] op de kwijting oordeelde zij misbruik van recht, omdat het naar haar vaststelling wel de bedoeling van partijen was dat verrekening zou plaatsvinden.
3.2.3
Het hof heeft de vordering van Prorail alsnog afgewezen. Hetgeen het daartoe heeft overwogen, kan als volgt worden samengevat.
De koopprijs is destijds abusievelijk niet opgenomen in de akte van 7 mei 2002 en in de bijbehorende afrekeningen. De in de akte opgenomen kwijting heeft evenwel mede betrekking op de betaling van de koopsom door [verweerster 2] (rov. 3.4 en 3.5).
Het door Prorail gedane beroep op dwaling met betrekking tot de kwijting moet worden verworpen, nu Prorail de dwaling uiterlijk heeft ontdekt op 2 februari 2005, zij nadien de vordering tot (partiële) vernietiging van de akte pas heeft gestuit op 24 april 2009 en [verweerders] zich dus terecht op verjaring beroepen als bedoeld in art. 3:52 lid 1, aanhef en onder c, BW, dat voor de vordering tot vernietiging wegens dwaling een verjaringstermijn geeft van drie jaar (rov. 3.6 en 3.7).
Prorail heeft voorts onvoldoende gesteld om misbruik van bevoegdheid door [verweerster 2] aan te nemen (rov. 3.8 en 3.9).
Ook de primaire grondslag van de vordering van Prorail gaat niet op. Er heeft geen verrekening plaatsgevonden en de schadevergoeding is niet onverschuldigd betaald (rov. 3.11).
3.3.1
Onderdeel 1 van het middel keert zich tegen de uitleg die het hof aan de kwijtingsbepaling van de akte van 7 mei 2002 heeft gegeven. Het voert aan dat het hof eraan voorbij heeft gezien dat de ratio van die kwijtingsbepaling is dat kwijting wordt verleend omdat partijen jegens elkaar aan hun verplichtingen hebben voldaan en dat de kwijting daarom slechts kan worden betrokken op het geval dat partijen de over en weer bestaande vorderingen tot betaling en levering ook daadwerkelijk voldaan hebben.
3.3.2
Het onderdeel is gegrond. Partijen hebben naar de vaststelling van het hof (in rov. 3.4) elkaar in de akte van 7 mei 2002 over en weer finale kwijting verleend met betrekking tot de verplichtingen van Prorail tot levering van de grond aan [verweerster 2] en tot betaling van schadevergoeding aan haar, en de verplichting van [verweerster 2] tot betaling van de koopprijs voor de grond. Vaststaat echter dat [verweerster 2] ten tijde van het opstellen van de akte de koopprijs voor de grond nog niet had voldaan, en dat partijen bij het verlenen van de kwijting niet hebben beoogd dat Prorail [verweerster 2] deze verplichting zou kwijtschelden. Voorts staat vast dat bij de totstandkoming van de akte en dus bij het verlenen van de finale kwijting gezamenlijk uitgangspunt van partijen was dat deze verplichting daadwerkelijk was dan wel zou worden nagekomen en dat daarover geen onzekerheid of geschil bestond
.Anders dan het hof heeft gedaan, kan de kwijting dan ook niet aldus worden uitgelegd dat deze ook is verleend voor het zich hier voordoende geval dat de koopprijs abusievelijk niet is voldaan doordat zij niet in de afrekeningen is opgenomen en verwerkt
.
Het oordeel van het hof geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel is onbegrijpelijk.
3.3.3
De gegrondheid van het onderdeel brengt mee dat het arrest van het hof niet in stand kan blijven.
De overige onderdelen van het middel behoeven geen behandeling.
3.4
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Uit het hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen, volgt dat het beroep van [verweerders] op de kwijting ongegrond is.
De rechtbank heeft de vordering van Prorail tot betaling van de koopprijs dan ook terecht toegewezen. Tegen de door de rechtbank toegewezen rente en kosten is in hoger beroep alleen door [verweerders] opgekomen, zulks met uitsluitend de grief dat de rechtbank de ingangsdatum van de rente niet op 24 augustus 2005 heeft kunnen bepalen. De stukken van het geding laten echter geen andere conclusie toe dan dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het schikkingsvoorstel dat [verweerders] op die datum deden neerkwam op een mededeling in de zin van art. 6:83, aanhef en onder c, BW. Deze grief is dus ongegrond.De beslissing van de rechtbank omtrent de vordering van Prorail dient derhalve alsnog te worden bekrachtigd.
In reconventie hebben [verweerders] opheffing gevorderd van het door Prorail gelegde conservatoire beslag. Ook deze vordering is gegrond op de stelling dat [verweerders] finale kwijting hebben gekregen voor de betaling van de koopprijs. Ook op dit punt kan daarom het eindvonnis van de rechtbank, waarin die vordering is afgewezen, worden bekrachtigd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Arnhem van 29 mei 2012;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 29 december 2010;
veroordeelt [verweerders] in de kosten van de procedure in hoger beroep en cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Prorail begroot
- in hoger beroep op € 1.475,-- aan verschotten en € 6.526,-- voor salaris
- in cassatie op € 6.225,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
20 december 2013.