Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats], Indonesië,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
Hun huwelijk is in 2002 ontbonden.
4.Beslissing
20 december 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De man, verzoeker tot cassatie, had eerder bij de rechtbank verzocht om de overeengekomen alimentatie op nihil te stellen, maar was in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden. Het hof bekrachtigde deze beslissing, waarbij het hof zich beriep op het gezag van gewijsde van de eerdere beschikking van de rechtbank. De man stelde echter dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat het gezag van gewijsde ook van toepassing was op de vraag of er sprake was van gewijzigde omstandigheden.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. Volgens artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Dit geldt ook als in een eerdere procedure een verzoek tot wijziging was afgewezen wegens onvoldoende gegevens. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter niet gebonden is aan eerdere oordelen over de omstandigheden die ten grondslag liggen aan het verzoek om wijziging van alimentatie. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid om alimentatiebeslissingen te herzien op basis van nieuwe feiten of omstandigheden, en dat eerdere afwijzingen niet automatisch een belemmering vormen voor toekomstige verzoeken.