ECLI:NL:HR:2013:2109

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
13/01043
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een alimentatiebeschikking wegens onjuiste rechtsopvatting over wijziging van omstandigheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 december 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De man, verzoeker tot cassatie, had eerder bij de rechtbank verzocht om de overeengekomen alimentatie op nihil te stellen, maar was in dat verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden. Het hof bekrachtigde deze beslissing, waarbij het hof zich beriep op het gezag van gewijsde van de eerdere beschikking van de rechtbank. De man stelde echter dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat het gezag van gewijsde ook van toepassing was op de vraag of er sprake was van gewijzigde omstandigheden.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. Volgens artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken indien er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Dit geldt ook als in een eerdere procedure een verzoek tot wijziging was afgewezen wegens onvoldoende gegevens. De Hoge Raad benadrukte dat de rechter niet gebonden is aan eerdere oordelen over de omstandigheden die ten grondslag liggen aan het verzoek om wijziging van alimentatie. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de mogelijkheid om alimentatiebeslissingen te herzien op basis van nieuwe feiten of omstandigheden, en dat eerdere afwijzingen niet automatisch een belemmering vormen voor toekomstige verzoeken.

Uitspraak

20 december 2013
Eerste Kamer
nr. 13/01043
EV/GB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. C.G.A. van Stratum,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats], Indonesië,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 309400/FA RK 11-4232 van de rechtbank Utrecht van 25 januari 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.104.500 van het gerechtshof te Arnhem van 29 november 2012.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en verwijzing.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) Partijen zijn in 1978 met elkaar gehuwd.
Hun huwelijk is in 2002 ontbonden.
(ii) Bij de echtscheidingsbeschikking is de door de man te betalen partneralimentatie bepaald op € 1.250,-- per maand. Partijen hebben vervolgens op 25 oktober 2002 een echtscheidingsconvenant getekend waarin de partneralimentatie met ingang van 1 september 2002 is bepaald op € 1.361,-- per maand.
(iii) In mei 2008 heeft de man de rechtbank verzocht de bij het convenant overeengekomen alimentatie per 1 september 2007, althans per 14 mei 2008, op nihil te stellen. Bij beschikking van 10 maart 2010 heeft de rechtbank de man in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat sprake was van de door hem gestelde wijziging van omstandigheden.
3.2.1
In de onderhavige procedure verzoekt de man opnieuw de tussen partijen overeengekomen partneralimentatie op nihil te stellen met ingang van 1 september 2007, althans die alimentatie te verlagen met ingang van een zodanig tijdstip en met een zodanig bedrag als door de rechter juist wordt geacht. De rechtbank heeft de man in dit verzoek niet-ontvankelijk geoordeeld voor zover het de periode betreft van 1 september 2007 tot 11 maart 2010, op de grond dat daarover al is beslist in de beschikking van 10 maart 2010. Met ingang van 11 maart 2010 heeft zij de alimentatie gesteld op nihil.
3.2.2
Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven dat over de vraag of in de periode van 1 september 2007 tot 10 maart 2010 sprake is geweest van een wijziging van omstandigheden, al is beslist in de beschikking van 10 maart 2010. Volgens het hof komt die beschikking gezag van gewijsde toe en kan deze daarom niet worden aangetast (rov. 4.4 van zijn beschikking).
3.3
Middel I klaagt terecht dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. Hoewel in beginsel ook gezag van gewijsde toekomt aan beslissingen met betrekking tot geschilpunten ter zake van aanspraken op levensonderhoud die zijn vervat in een tussen dezelfde partijen gegeven, in kracht van gewijsde gegane beschikking, wordt dit gezag in zoverre beperkt dat ingevolge art. 1:401 BW een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij een latere uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen (lid 1) of indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan (lid 4).
Wordt op de voet van art. 1:401 BW wijziging van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud verzocht, dan is de rechter daarom niet gebonden aan geschilbeslissingen in de uitspraak waarvan wijziging wordt verzocht, indien blijkt dat een of meer van de in die bepalingen genoemde gronden zich voordoen. De rechter zal in dat geval de uitkering tot levensonderhoud opnieuw hebben vast te stellen, rekening houdend met alle terzake dienende omstandigheden, en hij is daarbij niet gebonden aan oordelen omtrent die omstandigheden in de beslissing waarvan wijziging wordt verzocht.
Dat geldt ook indien - zoals in dit geval - op de voet van art. 1:401 BW wijziging van de alimentatie wordt verzocht, terwijl in een eerdere procedure waarin door de verzoeker hetzelfde was verzocht, dat verzoek was afgewezen omdat verzoeker onvoldoende gegevens had overgelegd ter staving van de door hem aan zijn verzoek ten grondslag gelegde wijziging van omstandigheden (HR 25 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0902, NJ 2007/518).
Het hof had derhalve in deze procedure moeten onderzoeken of de man de door hem gestelde wijziging van omstandigheden voor de periode van 1 september 2007 tot 10 maart 2010 alsnog aannemelijk heeft gemaakt.
3.4
Ook middel II is gegrond. Het oordeel van het hof in rov. 4.3 dat wijziging van de beschikking van 10 maart 2010 op grond van art. 1:401 lid 4 BW niet mogelijk is, nu bij die beschikking geen bijdrage is vastgesteld maar alleen het verzoek om nihilstelling van de man is afgewezen, geeft eveneens blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Art. 1:401 lid 4 BW is van toepassing op elke rechterlijke alimentatiebeslissing die is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens. Niet is vereist dat die beslissing zelf een vaststelling van alimentatie bevat.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Arnhem van 29 november 2012;
verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
20 december 2013.