In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 januari 2013, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2004. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie was gebaseerd op de constatering dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie konden leiden. Dit leidde tot de beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, zoals vastgelegd in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak werd gedaan door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren R.J. Koopman en L.F. van Kalmthout, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.