ECLI:NL:HR:2013:467

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 augustus 2013
Publicatiedatum
8 augustus 2013
Zaaknummer
12/03606
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • J.A.C.A. Overgaauw
  • C.B. Bavinck
  • L.F. van Kalmthout
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep inzake voorlopige aanslag inkomstenbelasting en verzoek om proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 augustus 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, een natuurlijke persoon met domicilie in Amsterdam, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006, die na bezwaar door de Inspecteur was verminderd. De Rechtbank te Breda had het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarop belanghebbende cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van belanghebbende beoordeeld, waarbij één middel werd voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën had ook beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraken van het Hof, maar trok zijn cassatieberoep in. De Hoge Raad oordeelde dat het middel van belanghebbende niet tot cassatie kon leiden, omdat het geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelde.

Daarnaast heeft belanghebbende de Hoge Raad verzocht om de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten van de behandeling van het ingetrokken cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor inwilliging van dit verzoek, omdat belanghebbende geen proceshandelingen had verricht die in aanmerking kwamen voor vergoeding. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 12/03606
9 augustus 2013
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], Hongarije, domicilie gekozen hebbende te Amsterdam, (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te ‘s-Hertogenboschvan 15 juni 2012, nr. 11/00666, betreffende een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, alsmede op het hierna in onderdeel 5 te melden verzoek van belanghebbende.

1.Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 10/4653) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd.

2.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld.
De Staatsecretaris van Financiën heeft bij drie afzonderlijke beroepschriften tegen ’s Hofs uitspraak, alsmede tegen de uitspraken van het Hof van 15 juni 2012, nrs. 11/00667, 11/00660 en 11/00669, betreffende een aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en een aan belanghebbende opgelegde voorlopige aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet beroep in cassatie ingesteld (hierna: het cassatieberoep van de Staatssecretaris).
De Hoge Raad heeft de zaak met die betreffende het hierna in onderdeel 5 te vermelden verzoek ter behandeling gevoegd.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij drie klachten aangevoerd.
Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord en een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft zijn cassatieberoep ingetrokken.

3.Beoordeling van het middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Het voorwaardelijke incidentele beroep

Nu het incidentele beroep alleen is ingesteld voor het geval het principale beroep zou slagen, maar dit geval zich niet voordoet, behoeft het reeds daarom geen behandeling.

5.Verzoek

Na de intrekking door de Staatssecretaris van zijn beroep in cassatie heeft belanghebbende de Hoge Raad verzocht de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van dit beroep in cassatie.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij concludeert tot afwijzing van het verzoek.

6.Beoordeling van het verzoek

Belanghebbende heeft ter zake van het door de Staatssecretaris ingetrokken cassatieberoep geen proceshandelingen verricht als genoemd in de lijst (A) van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Hoge Raad acht derhalve geen termen aanwezig voor inwilliging van het verzoek.

7.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

8.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
wijst het verzoek om veroordeling in de kosten in verband met de behandeling van het door de Staatssecretaris ingetrokken beroep in cassatie af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2013.