Witwasverdrag als verdragsbasis?
In artikel 1 van het Witwasverdrag wordt het begrip 'confiscatie' omschreven als een straf of maatregel opgelegd door een rechter na een procedure in verband met één of meer strafbare feiten, welke straf of maatregel leidt tot het blijvend ontnemen van de beschikkingsmacht over voorwerpen.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van het Witwasverdrag neemt een verdragspartij op verzoek van een andere partij die een strafrechtelijke procedure of een procedure tot confiscatie heeft ingesteld, de noodzakelijke voorlopige maatregelen, zoals bevriezing of inbeslagneming, ter voorkoming van de verhandeling, overdracht of vervreemding van voorwerpen die in een later stadium het onderwerp zouden kunnen vormen van een verzoek om confiscatie, of die van dien aard zijn, dat daarmede gevolg zou kunnen worden gegeven aan dat verzoek.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van het Witwasverdrag moet een verdragspartij die van een andere partij een verzoek om confiscatie heeft ontvangen betreffende hulpmiddelen of opbrengsten die zich op haar grondgebied bevinden, de door een rechter van de verzoekende Partij gegeven beslissing tot confiscatie ten uitvoer leggen met betrekking tot die hulpmiddelen of opbrengsten.
De raadsman heeft benadrukt dat de misure di prevenzione van de Italiaanse Wet 575/1965 geen veroordeling voor strafbare feiten inhouden en ook geen voorafgaande veroordeling vergen. Er is sprake van een zuiver bestuursrechtelijke confiscatie. Om die reden kan het Witwasverdrag niet als grondslag dienen voor de tenuitvoerlegging van op die wet gebaseerde maatregelen in Nederland, noch voor de in dat verband gevraagde voorlopige maatregelen.
De rechtbank overweegt als volgt.
In paragraaf 21 van het bij het Witwasverdrag behorende Explanatory report is neergelegd:
"The definition of 'confiscation' was drafted in order to make it clear that, on the one hand, the Convention only deals with criminal activities or acts connected therewith, such as acts related to civil in rem actions and, on the other hand, that differences in the organisation of the judicial systems and the rules of procedure do not exclude the application of the Convention. For instance, the fact that confiscation in some States is not considered as a penal sanction but as a security or other measure is irrelevant to the extent that the confiscation is related to criminal activity. It is also irrelevant that confiscation might sometimes be ordered by a judge who is, strictly speaking, not a criminal judge, as long as the decision was taken by a judge. The term "court" has the same meaning as in Article 6 of the European Convention on Human Rights. The experts agreed that purely administrative confiscation was not included in the scope of application of the Convention."
In paragraaf 43 van het bij het Witwasverdrag behorende Explanatory report is neergelegd:
"It also follows from the article (artikel 13, rechtbank) that the request concerns a confiscation which by its very nature is criminal and thus excludes a request which is not connected with an offence, for example administrative confiscation. However, the decision of a court to confiscate need not be taken by a court of criminal jurisdiction following criminal proceedings.
Any type of proceedings, independently of their relationship with criminal proceedings and of applicable procedural rules, might qualify in so far as they may result in a confiscation order, provided that they are carried out by judicial authorities and that they are criminal in nature, that is, that they concern instrumentalities or proceeds."
De Italiaanse Wet 575/1965 is gericht op het voorkomen van toekomstige criminaliteit door degenen die een gevaar vormen voor de Italiaanse gemeenschap. Zij voorziet onder meer in de verbeurdverklaring (confisca di prevenzione) van bezittingen van (onder andere) personen die (vermoedelijk) zijn verbonden aan maffiose organisaties of organisaties die zich bezighouden met handel in verdovende middelen, dan wel van personen waarvan door hun gedrag en levensstijl dient te worden aangenomen dat zij gewoonlijk al dan niet gedeeltelijk leven van de opbrengsten van criminele activiteiten, alsmede in de (conservatoire) inbeslagname van die bezittingen met het oog daarop. De procedure vereist niet dat de betrokkene wordt vervolgd of veroordeeld door de strafrechter. Voor de inbeslagname is wel vereist a) dat de bezittingen rechtstreeks of indirect ter beschikking staan aan de betrokken persoon en b) dat een niet te verklaren onevenredigheid bestaat tussen zijn rijkdom en zijn inkomen of niveau van economische activiteiten of dat er voldoende bewijs voorhanden is dat de bezittingen de opbrengst zijn van misdrijven.
De rechtbank maakt uit het voorgaande op dat de confisca di prevenzione en de inbeslagname die daaraan vooraf kan gaan het karakter hebben van veiligheidsmaatregelen en dat deze de Italiaanse openbare orde beogen te beschermen. Hoewel maatregelen, bezien vanuit Nederlandse optiek, mogelijk als bestuursrechtelijk zouden kunnen worden gezien en ook geen connexiteit met strafvervolging of een strafzaak is vereist, houden zij wel degelijk verband met (veronderstelde) criminele activiteiten, ook al omdat het subject van deze maatregelen de (veronderstelde) opbrengst van misdrijven is. Tegen de achtergrond van voormelde passages uit het Explanatory report moet dan ook worden geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van de confisca di prevenzione in Nederland op artikel 13 van het Witwasverdrag kan worden gestoeld. Dit brengt voor het onderhavige geval ook mee dat het in het rechtshulpverzoek van 16 juli 2009 gedane verzoek tot tenuitvoerlegging van een aan die confisca di prevenzione voorafgaande (conservatoire) inbeslagname eveneens kon worden gestoeld op dat verdrag, en wel op artikel 11.
Het verweer wordt verworpen
Rechtstreekse toezending
De raadsman heeft betoogd dat het eerste rechtshulpverzoek ten onrechte rechtstreeks is verstuurd van de plaatselijke Italiaanse autoriteiten naar het Landelijk Parket. Artikel 23, eerste lid, van het Witwasverdrag schrijft namelijk de tussenkomst van de centrale autoriteiten van beide landen voor, aldus de raadsman.
Dit verweer kan de klager niet baten. Op grond van het tweede lid van even genoemd artikel kan een rechtshulpverzoek in spoedgevallen rechtstreeks worden toegezonden door de rechterlijke autoriteiten, met inbegrip van het openbaar ministerie, van de verzoekende verdragspartij aan die autoriteiten van de aangezochte partij. De rechtbank is van oordeel dat bij de uitvoering van een verzoek voor het leggen van conservatoir beslag, gelet op de aard van die maatregel, in beginsel spoed zal zijn geboden, zulks teneinde te voorkomen dat de vermogensbestanddelen die het beoogt veilig te stellen, uit zicht raken. Dit laatste risico was in het onderhavige geval niet illusoir nu de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 25 november 2004 de teruggave van het litigieuze geldbedrag aan de klager had gelast en ten tijde van het doen uitgaan van het rechtshulpverzoek ongewis was hoe het gerechtshof te Amsterdam zou oordelen op het tegen dat vonnis ingestelde hoger beroep. Dat, zoals de raadsman heeft benadrukt, de officier van justitie eerst op 30 september 2009 uitvoering heeft gegeven aan het op 16 juli 2009 gedane verzoek, doet daaraan niet af.
Dit alles brengt mee dat het de Italiaanse autoriteiten vrij stond om het verzoek rechtstreeks naar het Landelijk Parket te sturen. Overigens is gesteld noch gebleken dat de klager door de handelwijze van de Italiaanse autoriteiten in enig rechtens te respecteren belang is geschaad.
Gelet hierop is er geen aanleiding de behandeling van de klaagschriften aan te houden teneinde de Italiaanse autoriteiten de gebreken bij het indienen van de rechtshulpverzoeken te laten herstellen, zodat de daartoe strekkende (subsidiaire) vordering van de officier van justitie wordt afgewezen.
(...)