Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Slotsom
5.Beslissing
10 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.F. Ronday, had cassatie ingesteld tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin een geldboete van € 2.500,- was opgelegd. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse had geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot vernietiging konden leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden. Echter, ambtshalve constateerde de Hoge Raad dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde geldboete moest worden verminderd.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen wat betreft de hoogte van de geldboete. De geldboete werd verlaagd naar € 2.250,-, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen daarvan voor de opgelegde straffen.