ECLI:NL:HR:2013:687

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2013
Publicatiedatum
11 september 2013
Zaaknummer
12/01464
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toevoeging raadsman en recht op een eerlijk proces in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1969, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon en bedreiging met een mes. De verdachte had geen raadsman tijdens de terechtzitting in hoger beroep, wat aanleiding gaf tot de vraag of het Hof ambtshalve een raadsman had moeten toevoegen. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht over het niet toevoegen van een raadsman niet kon slagen, omdat er in deze zaak geen voorlopige hechtenis was bevolen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. Het Hof had geen aanleiding gevonden voor nader onderzoek naar de noodzaak van rechtsbijstand, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof, waarbij het recht op een eerlijk proces niet in het geding was gekomen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verdachte om rechtsbijstand te zoeken en de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

10 september 2013
Strafkamer
nr. 12/01464
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 24 januari 2012, nummer 20/002419-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. de Boorder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte niet ambtshalve een raadsman heeft toegevoegd aan de verdachte dan wel zich ervan heeft vergewist of de verdachte bijstand van een raadsman behoefde.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is door het Hof bewezenverklaard dat:
"1. zij op 23 juli 2009 te Tilburg ter uitvoering van het door haar, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met meerdere messen stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het lichaam van [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. zij op 23 juli 2009 te Tilburg [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk dreigend met een mes een stekende beweging gemaakt in de richting van het lichaam van [slachtoffer 2] en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "laat me los, anders steek ik je"."
2.2.2.
Het Hof heeft de verdachte voor die feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte ter terechtzitting niet bijgestaan door een raadsman. Dit proces-verbaal houdt onder meer het volgende in:
"De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren tegen het vonnis op te geven.
De verdachte verklaart daarop:
Ik ben het niet eens met de veroordeling. Ik heb geen juridisch adviseur geraadpleegd. Ik heb een briefje gekregen in Turnhout. Dat briefje is twee maanden bij de politie in Turnhout blijven liggen. Na twee maanden heb ik het opgehaald. Ik heb daarop gebeld naar de rechtbank in Breda. Ik kan een gevangenisstraf niet uitzitten omdat ik voor mijn kleinzoon moet zorgen.
Op de vraag van de voorzitter of de verdachte zich realiseert dat in hoger beroep een strengere straf kan worden opgelegd, reageert de verdachte mompelend met 'oh'.
De voorzitter deelt de verdachte mede:
U bent bij verstek veroordeeld. Op 6 juni 2011 bent u in beroep is gekomen. Als de zaak in hoger beroep opnieuw wordt beoordeeld, wordt ook de eventueel op te leggen straf opnieuw beoordeeld. Dat u geen deskundige heeft geraadpleegd is uw eigen risico.
Op vragen van de voorzitter verklaart de verdachte als volgt:
Ik ging op 23 juli 2009 naar familie in verband met een familieruzie. Ik was boos. Voorafgaand heb ik mij voorzien van een mes omdat ik, terwijl ik met mijn nichtje aan het praten was, een appel at. Ik heb toen het mes omhoog gedaan en dat is gevallen.
Ik heb niet met het mes gestoken en ik heb ook niet gedreigd. Op de vraag van de voorzitter wat dan de bedoeling van het mes was, antwoord ik dat mijn andere nichtje een boze geest had. Ik wilde een nichtje vasthouden en weer terug gaan omdat ze boos was.
(...)
De voorzitter deelt betreffende de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mede dat zij een eerdere veroordeling wegens bolletjes slikken op haar documentatie heeft. Toen is een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf opgelegd. Destijds had zij geen werk of vaste woonplaats. Verdachte heeft negen kinderen.
De verdachte verklaart dat er een kind van 8 jaar en een kind van 20 jaar nog bij haar wonen, dat zij werkt en dat haar zoon van 8 jaar oud op school zit.
(...)
Op de vraag van de jongste raadsheer wat ik nu zou doen als mijn nichtjes nog eens boze geesten krijgen, verklaar ik dat ik denk dat ze hun probleem hebben opgelost want hun moeder is nu ook in Nederland.
(...)
De verdachte voert het woord tot verdediging aldus:
Ik doe liever een taakstraf dan dat ik de gevangenis in ga."
2.3.
Voor zover het middel klaagt dat ten onrechte niet op de voet van art. 41, eerste lid aanhef en onder b, Sv door de voorzitter van het Hof ambtshalve de last is gegeven tot toevoeging van een raadsman, kan het niet slagen, omdat in de onderhavige zaak niet de voorlopige hechtenis van de verdachte is bevolen.
2.4.1.
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden op grond van het volgende.
2.4.2.
Ingevolge art. 28, eerste lid, Sv is de verdachte bevoegd zich door een of meer gekozen of toegevoegde raadslieden te doen bijstaan. Of een verdachte zichzelf ter terechtzitting wil verdedigen of zich wil laten verdedigen door een raadsman, is ter vrije keuze van de verdachte. Dat betekent niet dat de zorg voor de verdediging steeds en zonder meer aan de verdachte kan worden gelaten. Indien een verdachte ervoor kiest om zichzelf te verdedigen en te kennen geeft afstand te willen doen van zijn recht op rechtsbijstand, zal de rechter erop moeten toezien dat door die keuze aan het recht op een eerlijk proces niet wordt tekortgedaan (vgl. HR 20 november 2011, LJN BV0907, NJ 2012/29).
2.4.3.
Het Hof heeft in de uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkende feiten en omstandigheden omtrent de persoon en de persoonlijkheid van de verdachte, klaarblijkelijk geen aanleiding gevonden voor nader onderzoek of de verdachte - met het oog op waarborging van haar recht op een eerlijk proces - bijstand van een raadsman behoefde. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Verweven als het is met aan het Hof voorbehouden waarderingen van feitelijke aard, kan dat oordeel niet verder op juistheid worden onderzocht. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op
10 september 2013.