Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
10 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 september 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1969, was in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een persoon en bedreiging met een mes. De verdachte had geen raadsman tijdens de terechtzitting in hoger beroep, wat aanleiding gaf tot de vraag of het Hof ambtshalve een raadsman had moeten toevoegen. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht over het niet toevoegen van een raadsman niet kon slagen, omdat er in deze zaak geen voorlopige hechtenis was bevolen. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat het Hof geen onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. Het Hof had geen aanleiding gevonden voor nader onderzoek naar de noodzaak van rechtsbijstand, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de beslissing van het Hof, waarbij het recht op een eerlijk proces niet in het geding was gekomen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verdachte om rechtsbijstand te zoeken en de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijk proces.