Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats], België,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
13 september 2013.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 september 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [eiser] tegen het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof had eerder op 15 januari 2013 een arrest gewezen in de zaak van [eiser] tegen [verweerster]. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de kantonrechter te Eindhoven van 1 december 2011 en 2 februari 2012, en het arrest van het hof. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat [eiser] niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Dit artikel stelt eisen aan de ontvankelijkheid van cassatiemiddelen, waarbij het belang van de eiser in het cassatieberoep centraal staat.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van [eiser] geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op de overweging dat [eiser] klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Tevens is [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerster] zijn begroot op nihil.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het vereiste van belang bij het indienen van een cassatieberoep en de strikte eisen die daaraan worden gesteld. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer M.A. Loth, en het arrest is gewezen door vice-president E.J. Numann en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens en C.A. Streefkerk.