In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2013, betreffende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en een herziening van het verlies uit werk en woning over het jaar 2005. De Inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd en het bezwaar tegen de herziening van het verlies niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank te Arnhem heeft de uitspraken van de Inspecteur vernietigd, maar het Hof heeft deze beslissing weer teruggedraaid en de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij verschillende klachten zijn aangevoerd. De Staatssecretaris van Financiën heeft hierop een verweerschrift ingediend, en belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de klachten geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, en dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2013.