ECLI:NL:HR:2013:817

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 oktober 2013
Publicatiedatum
1 oktober 2013
Zaaknummer
11/05161
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest Gerechtshof Arnhem inzake belastingfraude door rechtspersonen

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarin de verdachte, geboren in 1953, werd beschuldigd van belastingfraude. De Hoge Raad heeft op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 11/05161. De verdachte was betrokken bij de Fiscale Eenheid [C] BV, bestaande uit [A] BV en [B] BV, en werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting over verschillende tijdvakken tussen 2003 en 2006. De Hoge Raad heeft de kwalificatie van de bewezenverklaring verbeterd, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte feitelijke leiding had gegeven aan de verboden gedragingen van de rechtspersonen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet gehouden was om zijn oordeel nader te motiveren, omdat de gebezigde bewijsmiddelen voldoende weerwoord boden aan het verweer dat de rechtspersoon geen dader was. De Hoge Raad heeft de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden verminderd tot veertien maanden, omdat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden. De overige middelen van cassatie werden verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak, behalve wat betreft de duur van de gevangenisstraf.

Uitspraak

1 oktober 2013
Strafkamer
nr. 11/05161
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 26 oktober 2011, nummer 21/000629-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P.T.C. van Kampen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verlaging van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer over de bewezenverklaring van het onder 3B tenlastegelegde.
2.2.1.
Aan de verdachte is, voor zover hier van belang, onder 3 tenlastegelegd dat:
"A) [A] BV in of omstreeks de periode 20 oktober 2003 tot en met 27 januari 2005 in de gemeente Nijmegen en/of Heerlen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte omzetbelasting, als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) omzetbelasting over het/de tijdvak(ken) november 2003 en/of december 2003 en/of februari 2004 en/of mei 2004 en/of juni 2004 en/of juli 2004 en/of november 2004 en/of december 2004, onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of heeft laten doen, aan de Inspecteur der Belastingen van de Belastingdienst, terwijl dat/die feit(en) er toe heeft/hebben gestrekt dat er te weinig belasting werd geheven, welke onjuisthe(i)d(en) of onvolledighe(i)d(en) hierin bestaat/bestaan dat in genoemd(e) aangiftebiljet(ten) over dat/die tijdvak(ken), een onjuiste omzet en/of (een) te ho(o)g(e) bedrag(en) aan voorbelasting was/waren vermeld/opgegeven/aangegeven, tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven;
B) [A] BV en/of [B] BV (samen de Fiscale Eenheid [C] BV) in of omstreeks de periode van 16 februari 2005 tot en met 25 januari 2006 in de gemeente Nijmegen en/of Heerlen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte omzetbelasting, als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) omzetbelasting over het/de tijdvak(ken) januari 2005 en/of maart 2005 en/of april 2005 en/of mei 2005 en/of juni 2005 en/of juli 2005, onjuist of onvolledig heeft gedaan en/of heeft doen, aan de Inspecteur der Belastingen van eenheid Belastingdienst/ Ondernemingen, terwijl dat/die feit(en) er toe heeft/hebben gestrekt dat er te weinig belasting werd geheven, welke onjuisthe(i)d(en) of onvolledighe(i)d(en) hierin bestaat/bestaan dat in genoemd(e) aangiftebiljet(ten) over dat/die tijdvak(ken), een onjuiste omzet en/of (een) te ho(o)g(e) bedrag(en) aan voorbelasting was/waren vermeld/opgegeven/aangegeven, tot welk feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, feitelijke leiding heeft gegeven."
2.2.2.
Daarvan is bewezenverklaard:
"A) [A] BV in de periode 20 oktober 2003 tot en met 27 januari 2005 in de gemeente Nijmegen en/of Heerlen en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte omzetbelasting, als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken november 2003 en december 2003 en februari 2004 en mei 2004 en juni 2004 en juli 2004 en november 2004 en december 2004, onjuist of onvolledig heeft gedaan en of heeft laten doen, aan de Inspecteur der Belastingen van de Belastingdienst, terwijl die feiten er (telkens) toe hebben gestrekt dat er te weinig belasting werd geheven, welke onjuistheden of onvolledigheden hierin bestaan dat in genoemde aangiftebiljetten over die tijdvakken, een onjuiste omzet en te hoge bedragen aan voorbelasting was vermeld aan welke verboden gedragingen hij, verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
B) [A] BV en [B] BV in de periode van 16 februari 2005 tot en met 25 januari 2006 in de gemeente Nijmegen en/of Heerlen en/of elders in Nederland, telkens opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte omzetbelasting, als bedoeld in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, te weten de aangiften omzetbelasting over de tijdvakken januari 2005 en maart 2005 en april 2005 en mei 2005 en juni 2005 en juli 2005 onjuist of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der Belastingen van eenheid Belastingdienst/Ondernemingen, terwijl die feiten er (telkens) toe hebben gestrekt dat er te weinig belasting werd geheven, welke onjuistheden of onvolledigheden hierin bestaan dat in genoemde aangiftebiljetten over die tijdvakken een onjuiste omzet en te hoge bedragen aan voorbelasting was vermeld aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, feitelijke leiding heeft gegeven."
2.2.3.
Deze bewezenverklaring steunt onder meer op het volgende bewijsmiddel:
"38. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (AH-130), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als ambtsverklaring van [verbalisant] van de Belastingdienst:
Aan [A] B.V. en de Fiscale eenheid [C] B.V. en [A] B.V., de hierna te noemen aangiften omzetbelasting zijn uitgereikt en op of omstreeks de daarbij genoemde data zijn terugontvangen.
Tijdvak
Datum uitreiking
Datum binnenkomst
nov-03
26-nov-03
8-dec-03
dec-03
29-dec-03
23-jan-04
feb-04
25-feb-04
9-mrt-04
mei-04
26-mei-04
22-jun-04
jun-04
28-jun-04
13-jul-04
jul-04
28-jul-04
11-aug-04
nov-04
26-nov-04
7-dec-04
dec-04
29-dec-04
27-jan-05
jan-05
27-jan-05
16-feb-05
mrt-05
30-mrt-05
27-apr-05
apr-05
27-apr-05
31-mei-05
mei-05
28-mei-05
28-jun-05
jun-05
29-jun-05
21-jul-05
jul-05
28-jul-05
29 augustus 2005.
2.2.4.
Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
"Zoals de raadsman heeft betoogd is de fiscale eenheid [C] BV en [A] BV per 3 oktober 2005 verbroken. Derhalve acht het hof bewezen dat [A] BV en [B] BV vóór die datum het onder 3B tenlastegelegde feit hebben begaan als fiscale eenheid en na die datum zonder dat er sprake was van een fiscale eenheid.
De raadsman heeft verder nog bepleit dat de in de tenlastelegging genoemde fiscale eenheid [C] BV nooit heeft bestaan. Er bestond wel een fiscale eenheid met de naam "[C] BV en [A] BV", hetgeen volgens de raadsman betekent dat de bewezenverklaring door de rechtbank voor feit 3B onjuist is. Het hof is van oordeel dat het voldoende duidelijk is dat de steller van de tenlastelegging doelt op de fiscale eenheid "[C] BV en [A] BV", nu het niet ongebruikelijk is een fiscale eenheid aan te duiden met enkel de naam van de moedermaatschappij en alle vennootschappen die tot de fiscale eenheid behoorden, in de tenlastelegging zijn genoemd."
2.3.
Het Hof heeft blijkens zijn bewijsoverweging vastgesteld dat de fiscale eenheid, bestaande uit [A] BV en [B] BV, per 3 oktober 2005 is verbroken. Het Hof heeft in bewijsmiddel 38 vastgesteld dat op 29 augustus 2005 de laatste aan deze fiscale eenheid gezonden aangifte omzetbelasting is terugontvangen door de Belastingdienst. Daaruit en uit de overige door het Hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het Hof heeft bedoeld bewezen te verklaren dat de twee in de bewezenverklaring sub 3B genoemde rechtspersonen tot en met 29 augustus 2005 als fiscale eenheid hebben gehandeld. De Hoge Raad leest de bewezenverklaring sub 3B verbeterd en wel aldus dat - kort gezegd – de daarin vermelde aangiften omzetbelasting zijn gedaan door [A] BV en [B] BV (samen de Fiscale Eenheid [C] BV en [A] BV). Dat brengt – mede gelet op HR 29 juni 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1362, NJ 1999/719 – mee dat de kwalificatie van het onder 3B bewezenverklaarde, dat door het Hof is benoemd als "feitelijke leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd" moet worden verstaan als "medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd".
2.4.
In zoverre is het middel tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het vierde middel

3.1.
Het middel klaagt dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv heeft verzuimd in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aangaande het daderschap van de rechtspersoon [A] BV zoals onder 2 en 3 is tenlastegelegd.
3.2.
Op de gronden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.2 tot en met 6.9 kan het middel niet tot cassatie leiden.

4.Beoordeling van het zesde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden.

5.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze veertien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 oktober 2013.