ECLI:NL:HR:2013:852

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2013
Publicatiedatum
3 oktober 2013
Zaaknummer
12/04152
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van bevoegdheid bij informatieverplichting omtrent kind en dwangsommen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil tussen een man en een vrouw over de informatieverplichting met betrekking tot hun kind. De man had de vrouw aangesproken op haar verplichting om hem te informeren over belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot hun kind, zoals gezondheid en schoolprestaties. De vrouw had in een e-mail van 2 juli 2011 aangegeven dat er geen bijzonderheden waren, maar de man stelde dat zij hiermee niet voldeed aan haar informatieverplichting. Hij had haar eerder per e-mail op 2 augustus 2011 gewaarschuwd dat zij niet aan deze verplichting voldeed en had dwangsommen aangezegd.

De vrouw vorderde in kort geding een verbod op de executiemaatregelen die de man had aangekondigd, en stelde dat de man misbruik maakte van zijn recht door de dwangsommen te eisen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de vrouw af, maar het hof matigde de dwangsommen tot € 250,-. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de man misbruik maakte van zijn bevoegdheid door de dwangsommen te eisen, en dat de vrouw niet had voldaan aan haar informatieverplichting. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de man en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die partijen in een dergelijke situatie jegens elkaar moeten betrachten en de noodzaak voor duidelijke communicatie over informatieverplichtingen. De Hoge Raad bevestigde dat het aan de man was om tijdig te reageren op de informatie van de vrouw, en dat zijn latere acties als misbruik van recht konden worden gekwalificeerd.

Uitspraak

4 oktober 2013
Eerste Kamer
nr. 12/04152
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 239367 KG ZA 11-474 van de voorzieningenrechter te Breda van 5 oktober 2011;
b. het arrest in de zaak 200.096.243/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 juni 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de vrouw is verstek verleend.
De zaak is voor de man toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot vernietiging van het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 juni 2012 en tot verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2008 geboren [het kind] (hierna: [het kind]). De man heeft [het kind] erkend. De vrouw heeft het gezag over [het kind]. [het kind] heeft het hoofdverblijf bij de vrouw.
(ii) Bij beschikking van 3 november 2009 heeft de rechtbank Breda – voor zover in cassatie van belang – bepaald dat de vrouw de man uiterlijk eenmaal per kwartaal schriftelijk informeert omtrent belangrijke gebeurtenissen met betrekking tot [het kind], waarbij informatie wordt verstrekt over haar gezondheid, doktersbezoeken, medische behandelingen, medicijngebruik, hobby’s en activiteiten en – voor de toekomst – schoolprestaties, onder overlegging van een goedgelijkende foto van [het kind], alsmede – voor de toekomst – kopieën van schoolrapporten.
(iii) Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 28 juni 2011 is de vrouw veroordeeld onder meer om binnen 48 uur na betekening van dat vonnis haar medewerking te verlenen aan de bij beschikking van de rechtbank Breda van 3 november 2009 vastgestelde informatieverplichting en is bepaald dat de vrouw een dwangsom van € 250,-- per dag zal verbeuren indien zij in gebreke mocht blijven aan dit bevel te voldoen, met de bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 5.000,-- kan worden verbeurd. Dit vonnis is op 30 juni 2011 aan de vrouw betekend.
(iv) De vrouw heeft de man op 2 juli 2011 een e-mail gezonden met de mededeling; “met [het kind] gaat verder alles goed geen bijzonderheden.”, waarbij een foto van [het kind] als bijlage was gevoegd.
(v) De advocaat van de man heeft de vrouw op 2 augustus 2011 per e-mail erop gewezen dat zij met haar bericht niet aan de informatieverplichting had voldaan.
(vi) Bij exploot van 19 augustus 2011 is namens de man aangezegd dat de vrouw niet heeft voldaan aan voormelde informatieverplichting en dat het maximale bedrag van € 5.000,-- aan dwangsommen is verbeurd. Bij dit exploot is de vrouw tevens een bevel gedaan om binnen twee dagen na 19 augustus 2011 aan de inhoud van gemelde executoriale titel te voldoen.
3.2.1
De vrouw vordert in dit geding, kort gezegd, primair: een verbod op de aangezegde executiemaatregelen, subsidiair: vermindering van de verbeurde dwangsommen tot nihil, en, meer subsidiair: opheffing van de opgelegde dwangsommen. Zij heeft aan haar primaire vordering ten grondslag gelegd dat de man onrechtmatig handelt en misbruik maakt van zijn recht om dwangsommen te innen. In hoger beroep heeft zij in dat verband aangevoerd dat, toen zij haar e-mail van 2 juli 2011 verzond, haar niet duidelijk was wat met betrekking tot de informatievoorziening van haar werd verwacht en dat zij ervan mocht uitgaan aan haar verplichtingen te hebben voldaan, temeer omdat de verstrekte informatie gedurende een maand geen enkele reactie van de man opleverde. Zij stelde dat het op de weg van de man had gelegen direct aan haar kenbaar te maken dat hij aanspraak op meer informatie had. Zij heeft daaraan toegevoegd dat de man kennelijk bewust het verstrijken van de appeltermijn heeft afgewacht alvorens haar kenbaar te maken dat de verstrekte informatie niet toereikend was en aanspraak te maken op het maximumbedrag aan dwangsommen.
3.2.2
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen afgewezen. Het hof heeft de man bevolen de executiemaatregelen te staken voor zover die een bedrag van € 250,-- te boven gaan. Het heeft daartoe geoordeeld dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar informatieverplichting en dat het haar duidelijk moet zijn geweest dat van haar meer werd verwacht dan zij met haar e-mail van 2 juli 2011 heeft gedaan en dat zij heeft kunnen en moeten begrijpen dat zij daarmee niet kon volstaan (rov. 4.8). Vervolgens overwoog het hof:
“4.9 Het hof constateert evenwel dat naar aanleiding van voormelde e-mail van de vrouw aan de man, de advocaat van de man eerst op 2 augustus 2011 per e-mail de advocaat van de vrouw erop heeft gewezen dat de vrouw niet heeft voldaan aan haar informatieverplichting. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de man gelegen om direct te reageren op de e-mail van de vrouw. Het gaat, in het licht van de verhouding tussen partijen en de zorgvuldigheid die men jegens elkaar heeft te betrachten, niet aan om pas te reageren op de e-mail van de vrouw nadat zoveel dagen waren verstreken dat de verbeurte van het maximum aan dwangsommen kon worden geclaimd. Het hof gaat hiermee voorbij aan de stelling van de man dat hij wel getracht zou hebben hierover met de vrouw in contact te komen nu enig bewijs ten aanzien van die stelling ontbreekt en het hof niet vermag in te zien waarom voormelde e-mail van 2 augustus 2011 dan niet eerder had kunnen worden gestuurd. De man heeft naar het oordeel van het hof dan ook oneigenlijk gebruik gemaakt van de bepaling dat de dwangsom per dag dat de vrouw in gebreke zou blijven zal worden verbeurd. Het hof wordt in dit oordeel gesterkt door de latere weinig welwillende houding van de man ten aanzien van het door de vrouw gedane verzoek tot overleg over de invulling van de informatieregeling. Het hof ziet in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding de verbeurde dwangsommen te matigen tot een bedrag van € 250,-.”
3.3
In het licht van de primaire grondslag van de vordering van de vrouw en hetgeen zij daaromtrent heeft gesteld, vermeld hiervoor in 3.2.1, en gelet op de bewoordingen van rov. 4.9, heeft het hof kennelijk het aanzeggen van de executiemaatregelen door de man in de gegeven omstandigheden beschouwd als misbruik van bevoegdheid, als bedoeld in art. 3:13 BW en heeft het daarin een grond gelegen geacht de man te verbieden de tenuitvoerlegging voort te zetten, voor zover die een bedrag van € 250,-- te boven gaat. Vermindering op de voet van art. 611d Rv, de subsidiaire grondslag van de vordering, is derhalve door het hof niet toegepast.
3.4
Het middel, dat art. 611d Rv en niet art. 3:13 BW als het juridisch kader aanmerkt, gaat aldus uit van een andere lezing van de bestreden beslissing dan hiervoor in 3.3 als de juiste is aangemerkt, zodat het, bij gebrek aan feitelijke grondslag, niet tot cassatie kan leiden. Voor zover met de klachten van de onderdelen 1-3 wel beoogd is het oordeel van het hof omtrent misbruik van bevoegdheid te bestrijden, kunnen zij evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op
4 oktober 2013.