In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2013 uitspraak gedaan in het cassatieberoep met nummer 13/01016. Het beroep was ingesteld door een belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 29 januari 2013, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft, gehoord de Procureur-Generaal, besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma. De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheidseisen in cassatieprocedures, vooral in belastingzaken, waar de Hoge Raad strikte criteria hanteert voor de beoordeling van de ingediende klachten.