De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"K.1
Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat verdachte van het onder 1. ten laste gelegde ten aanzien van de boomleeuwerik moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat de ringmaat van de boomleeuwerik in 2009 is aangepast van 2,5 millimeter in 3,2 millimeter, zodat toepassing zou moeten worden gegeven aan het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het hof begrijpt het verweer aldus dat door toepassing van deze wijziging verdachte zich kan beroepen op de vrijstelling van artikel 5 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten, zodat het bewezen verklaarde ten aanzien van de boomleeuwerik niet strafbaar is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
K.2
Op grond van artikel 5 juncto bijlage 1 bij de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens zoals deze luidde ten tijde van het ten laste gelegde moest de boomleeuwerik zijn voorzien van een in Nederland afgegeven gesloten pootring met een maximale diameter van 2,5 millimeter.
Thans zou de boomleeuwerik op grond van artikel 5 juncto de bijlage bij de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens moeten zijn voorzien van een in Nederland afgegeven gesloten pootring met een maximale diameter van 3,2 millimeter, tenzij aannemelijk kan worden gemaakt dat een grotere diameter in verband met de dikte van de poot noodzakelijk is.
K.3
De toelichting bij de wijziging van de Regeling afgifte en kenmerken gesloten pootringen en andere merktekens houdt het volgende in:
"Op grond van artikel 5 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten en artikel 12 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten geldt een aantal vrijstellingen van onder meer het verbod op het onder zich hebben van in gevangenschap geboren en gefokte vogels.
Omdat lastig controleerbaar is of een vogel gefokt is, dan wel in het wild is gevangen, is aan de vrijstellingen de voorwaarde verbonden dat de vogel - buiten enkele specifieke situaties - voorzien moet zijn van een naadloos gesloten pootring. De regeling voorziet in technische eisen waaraan gesloten pootringen moeten voldoen en nadere regels over de aanvraag, afgifte, kosten en het gebruik van in Nederland uit te reiken gesloten pootringen.
Met de regeling is beoogd om een systeem te creëren dat waarborgt dat naadloos gesloten pootringen uitsluitend worden aangebracht op vogels die daadwerkelijk in gevangenschap geboren en gefokt zijn. Dit systeem kent de volgende elementen.
De bijlage bij de regeling bevat per vogelsoort voorgeschreven ringmaten.
(...)
Met de wijziging van de regeling worden voorts enkele knelpunten in de praktijk opgelost.
(...)
Het tweede knelpunt betreft het systeem van maximale diametermaten voor de gesloten pootringen per vogelsoort. De voorgeschreven maten zijn afgestemd op de gemiddelde dikte van de poten van gefokte vogels die pas geboren zijn. Naarmate met vogels doorgefokt wordt, worden de vogels in de regel forser en worden de poten dikker. Gelet hierop past de voorgeschreven ringmaat per vogelsoort niet altijd om de poot van een in gevangenschap gefokte vogel van deze soort. De voorziening die daarvoor in de regeling is opgenomen betreft het introduceren van de mogelijkheid voor de vogelhouders om voor het ringen van in Nederland in gevangenschap geboren en gefokte vogels gesloten pootringen te gebruiken met een diameter die groter is dan de maximale diameters die genoemd zijn in de bijlage bij de regeling. Hiertoe wordt aan artikel 5 een tweede lid toegevoegd (artikel I, onderdeel B). Op het moment dat een jonge vogel geringd moet worden en de voorgeschreven ringmaat blijkt te klein te zijn, mag een ring met een grotere diameter worden gebruikt. De houder van de vogel dient dan wel aannemelijk te kunnen maken dat het gebruik van een pootring met de in de bijlage vastgestelde maximale diameter niet mogelijk is."
K.4
Uit het hiervoor onder K.3 weergegevene volgt dat de wijziging niet voortvloeit uit een verandering van inzicht bij de wetgever omtrent de strafwaardigheid van vóór de inwerkingtreding van de wijziging gepleegde overtredingen van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet. Derhalve wordt het recht dat gold ten tijde van het bewezen verklaarde feit toegepast.
Bijgevolg verwerpt het hof het verweer."