ECLI:NL:HR:2013:956

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
15 oktober 2013
Zaaknummer
13/00272
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering en documentatie-eisen volgens het Europees Uitleveringsverdrag

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Republiek Servië. De zaak betreft de vraag of voldaan is aan de documentatie-eisen van artikel 12 van het Europees Uitleveringsverdrag (EUV). De Rechtbank 's-Gravenhage had eerder de uitlevering toelaatbaar verklaard, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit niet correct was. De Hoge Raad stelt vast dat de door de verzoekende Staat overgelegde stukken niet voldoen aan de eisen van het EUV, omdat er geen gedetailleerde uiteenzetting van de feiten is overgelegd, inclusief tijd en plaats van de gepleegde feiten. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de toelaatbaarheid van de uitlevering en verklaart de uitlevering in dat opzicht ontoelaatbaar. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van zorgvuldige documentatie bij uitleveringsverzoeken en de noodzaak om aan de eisen van het EUV te voldoen. De zaak is behandeld door de vice-president en twee raadsheren, en de uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

15 oktober 2013
Strafkamer
nr. 13/00272 U
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage van 14 december 2012, nummer RK 12/4201, op een verzoek van de Republiek Servië tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon.
Namens deze hebben mr. C.W. Noorduyn en mr. C.L.A. de Sitter, beiden advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Mr. C.L.A. de Sitter heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de door de verzoekende Staat overgelegde stukken voldoen aan de eisen van art. 12 van het te dezen toepasselijke Europees Uitleveringsverdrag.
2.2.1.
De Rechtbank heeft de uitlevering van de opgeëiste persoon aan de Republiek Servië toelaatbaar verklaard ter fine van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van twee jaren en tien maanden, hem opgelegd bij arrest van het Gerechtshof te Belgrado van 29 januari 2008.
2.2.2.
Dit arrest houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – in de Engelse vertaling het volgende in:
"In opinion of this court, the first instance court has properly established all circumstances relevant for sentencing of punishment and assessed it appropriately when it has sentenced the accused [de opgeëiste persoon], for the criminal offence from Article 246 paragraph 1 of the Criminal Code, to imprisonment of two years, and gave reasons for it accepted by this court, since such punishment is appropriate with gravity of the committed offence and degree of guilt of the accused as perpetrator. However, regarding the imprisonment of six months, sentenced to the accused [de opgeëiste persoon] by the first instance court for the criminal offence from Article 348 paragraph 1 of the Criminal Code, in opinion of this court such punishment is more severe than it is necessary, considering all established circumstances and especially degree of vulnerability of legally protected value, since it was ammunition – 20 bullets, possessed illegally by the accused, which was properly pointed out in the lodged complaints.
Therefore, this court has sentenced the accused [de opgeëiste persoon] for the committed criminal offence from article 348 paragraph 1 of the Criminal Code to imprisonment of three months, considering that such punishment is proportionate with gravity of the committed offence and guilt of the accused as perpetrator.
Besides that, in opinion of this court, the first instance has properly and legally acted when it has revoked the conditional judgment from the final judgment of the District Court in Belgrade K.br.809/03 from 29.03.2004, and took from that judgment the imprisonment of eight months from the criminal offence from Article 245 paragraph 3 of the General Criminal Law and criminal offence from Article 33 paragraph 1 of the Law on Weapons and Ammunition.
Considering and evaluating all circumstances relevant for sentencing of punishment this court has sentenced the accused [de opgeëiste persoon] for the mentioned criminal offences to the unique imprisonment of two years and ten months, where time spent in detention will be included, finding that such punishment in this particular case is sufficient and necessary to achieve purpose of punishing within general purpose of sentencing of criminal sanctions."
2.2.3.
De Rechtbank heeft een ter zitting gevoerd verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft aangevoerd dat het verzoek niet voor inwilliging vatbaar is, omdat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 18 van de Uitleveringswet, immers het uitleveringsverzoek ontbeert zowel ten aanzien van de feiten uit het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Belgrado (Republiek Servië) als ten aanzien van het feit uit het vonnis van 29 maart 2004, waarbij aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke straf is opgelegd, de aanduiding van tijd en plaats. Voorts ontbreekt bij het uitleveringsverzoek een afschrift van het vonnis van 29 maart 2004, waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat de door de opeisende partij overgelegde stukken voldoen aan de eisen vervat in artikel 12 van het Europees verdrag. Uit de door de Servische autoriteiten verstrekte stukken blijkt dat de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Servië is veroordeeld zo nauwkeurig mogelijk zijn omschreven. Het vonnis in eerste aanleg van 24 oktober 2006 bevat ten aanzien van de feiten een aanduiding van tijd en plaats (20 juli 2006 te Belgrado). Toevoeging van het vonnis van 29 maart 2004, waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd en waarmee in het arrest van 29 januari 2008 van het Gerechtshof in Belgrado rekening is gehouden, acht de rechtbank niet noodzakelijk. In voornoemd arrest is aangegeven om welk strafbaar feit het gaat en een dergelijk feit is ook naar Nederlands recht strafbaar, zoals hierna aangegeven. Tevens zijn door de Servische autoriteiten de toepasselijke wetsbepalingen overgelegd."
2.3.
Op grond van hetgeen hiervoor onder 2.2.2 is weergegeven moet ervan worden uitgegaan dat de door de Servische rechter bij vonnis van 29 maart 2004 uitgesproken voorwaardelijke veroordeling tot een vrijheidsstraf van acht maanden is herroepen en dat het Hof te Belgrado de vrijheidsstraf van twee jaren en tien maanden ter tenuitvoerlegging waarvan thans de uitlevering is verzocht, mede heeft opgelegd ter zake van de bij dat vonnis bewezenverklaarde feiten.
2.4.
De door de verzoekende Staat overgelegde stukken, waartoe niet behoort het vonnis van 29 maart 2004, houden omtrent die feiten niet meer in dan hetgeen het Hof te Belgrado dienaangaande heeft vastgesteld, te weten dat het gaat om
"the criminal offence from Article 245 paragraph 3 of the General Criminal Law and criminal offence from Article 33 paragraph 1 of the Law on Weapons and Ammunition."
Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan de eis van art. 12, aanhef en onder b, van het Verdrag dat ter staving van het verzoek dient te worden overgelegd een uiteenzetting van de feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht, met zo nauwkeurig mogelijk vermelding van onder meer de tijd en plaats waarop de feiten zijn begaan.
2.5.
Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond.

3.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat de bestreden uitspraak ten dele niet in stand kan blijven.
De Hoge Raad zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de toelaatbaarverklaring van de uitlevering ter tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze is opgelegd ter zake van de in het vonnis van de Rechtbank te Belgrado van 29 maart 2004 vermelde feiten;
verklaart de uitlevering in zoverre ontoelaatbaar;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 oktober 2013.