ECLI:NL:HR:2013:96
Hoge Raad
- Cassatie
- W.A.M. van Schendel
- H.A.G. Splinter-van Kan
- J. Wortel
- Rechtspraak.nl
Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. Het beroep is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het middel van cassatie niet kan leiden tot cassatie, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De opgelegde straf aan de verdachte bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
Ondanks de overschrijding van de redelijke termijn, heeft de Hoge Raad besloten dat er geen rechtsgevolgen aan deze constatering verbonden hoeven te worden. De Hoge Raad verwerpt het beroep en volstaat met de constatering van de overschrijding van de redelijke termijn zonder verdere gevolgen. Dit arrest is uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.C. Rusche.