ECLI:NL:HR:2013:BX6910
Hoge Raad
- Cassatie
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- W.F. Groos
- Y. Buruma
- J. Wortel
- Rechtspraak.nl
Witwassen en de vereisten voor het kwalificeren van schuldwitwassen in relatie tot eigen misdrijven
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 januari 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van witwassen, waarbij het ging om een geldbedrag dat afkomstig was uit een door een medeverdachte begaan misdrijf. De Hoge Raad herhaalt eerdere rechtspraak en verduidelijkt dat het enkele voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, niet automatisch kan worden gekwalificeerd als (schuld)witwassen. Er moet meer zijn dan alleen het voorhanden hebben; de gedragingen van de verdachte moeten ook gericht zijn op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking heeft gehandeld, en dat er geen bewijs is dat de verdachte daadwerkelijk heeft bijgedragen aan het verbergen van de herkomst van de gelden. Hierdoor vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug voor herbehandeling.
De zaak betreft een periode van 1 oktober 2006 tot en met 30 maart 2007, waarin de verdachte samen met haar man, die als accountmanager werkte, een aanzienlijk bedrag aan contant geld in een kluis bewaarde. De verdachte was op de hoogte van de activiteiten van haar man en de herkomst van het geld, maar het Hof heeft niet aangetoond dat zij meer heeft gedaan dan het voorhanden hebben van het geld. De Hoge Raad benadrukt dat de motivering van het Hof tekortschiet en dat er duidelijke eisen gesteld moeten worden aan de bewijsvoering in dergelijke gevallen.